Stel, u woont in een koophuis met een oude badkamer. In de badkamer staat een bad. Maar u heeft een handicap waardoor u niet meer in het bad kunt stappen. U wilt het bad laten vervangen door een inloopdouche. Kunt u dat laten doen op grond van de Wmo? Gemeenten krijgen die vraag regelmatig.

Vaak zijn de badkamers in die gevallen zo oud, dat de gemiddelde Nederlander al lang zou zijn overgegaan tot het renoveren op eigen kosten. Een belanghebbende met beperkingen zou echter eventueel in aanmerking komen voor vervanging van één of meerdere voorzieningen op kosten van de gemeente. Veel gemeenten hebben daar problemen mee en vragen zich af of er handvatten zijn om de aanvraag voor een douche te weigeren. Of, zo luidt de vraag aan onze helpdesk vaak, mag de gemeente anders rekening houden met de afschrijving van het te vervangen bad en eventueel volstaan met de meerkosten, als die er zijn?

In twee gevallen heeft de rechtbank uitspraak gedaan waaruit blijkt dat rekening kan worden gehouden met de ‘algemeen gebruikelijk te achten levensduur van een te vervangen voorziening’. De gemeente mag dus rekening houden met hoe lang de voorziening normaal gesproken meegaat. Als het bad deze levensduur heeft bereikt, dan is wat betreft de vervanging van dat bad door – bijvoorbeeld – een inloopdouche sprake van een algemeen gebruikelijke renovatie, aldus de uitspraken van de rechtbank. De rechtbank acht het niet onredelijk om de belanghebbende met beperkingen de vervanging zelf te laten betalen, omdat bij vergoeding van de kosten vanuit de Wmo deze persoon zou worden bevoordeeld ten opzichte van mensen zonder beperking.

Maar wat als die algemeen gebruikelijke levensduur nog niet is bereikt en er dus geen sprake is van een algemeen gebruikelijke renovatie? De gemeente moet in dat geval overgaan tot vervangen van het bad door een douche, maar kan daarbij wel rekening houden met de afschrijving van het bad. De gemeente hoeft dus niet alle kosten te gaan vergoeden.

Maar mag een gemeente dan altijd rekening houden met de algemeen gebruikelijke levensduur van een voorziening? Nee, dat mag niet. De gemeente moet dat namelijk heel goed in het beleid hebben bepaald of omschreven. In dat beleid moet de gemeente heel goed motiveren wanneer zo’n vervanging algemeen gebruikelijk wordt geacht. Voor een badkamer kan de gemeente bijvoorbeeld aansluiting zoeken bij de afschrijvingstermijnen die door de vereniging Overleg Voorzitters Huurcommissie zijn vastgesteld in het Beleid Huurverhoging na Woonverbetering. Daarin staat dat een badkamer na twintig jaar in beginsel volledig is afgeschreven. De rechtbank Leeuwarden stelde in een uitspraak dat een enkele verwijzing naar de stukken die horen bij een advies van de interne bouwkundig-technisch adviseur in elk geval onvoldoende is ter ondersteuning van uw standpunt. Goed vastleggen is dus geboden.

Als er wel sprake is van een algemeen gebruikelijke renovatie, doordat – in dit geval – het bad volledig is afgeschreven, dan wil dat niet zeggen dat de gemeente automatisch helemaal niets hoeft te doen. De gemeente hoeft dan weliswaar niet op te draaien voor de volledige kosten, maar er kunnen ook bijkomende kosten zijn die niet algemeen gebruikelijk zijn. Het kan bijvoorbeeld zo zijn dat belanghebbende antisliptegels nodig heeft en dat de verstrekking daarvan noodzakelijk is. De gemeente hoeft dan niet die antisliptegels te verstrekken, maar kan volstaan met de meerkosten van de antisliptegels ten opzichte van normale tegels. Dus alleen het gedeelte dat niet algemeen gebruikelijk is, moet worden verstrekt.

Maar, zou de gemeente kunnen denken, zou de vervanging van die badkamer niet kunnen worden afgewezen op grond van het feit dat iemand heeft kunnen reserveren voor dergelijke kosten? De badkamer is tientallen jaren jaar oud en iemand zonder beperkingen spaart ook voor een dergelijke vervanging. Dit is echter geen grond waarop de gemeente de aanvraag mag afwijzen. De vraag of belanghebbende heeft kunnen reserveren voor een voorziening speelt alleen een rol bij de aanvraag voor bijzondere bijstand.