Op 26 mei 2021 oordeelt de CRvB dat de gemeente bij het onderzoek naar de eigen kracht niet mag toetsen of de ouders voldoende financiële draagkracht hebben om zelf de jeugdhulp te verlenen (hierna Zwijndrecht II). De Jeugdwet biedt hiervoor geen grondslag. Ook is dit volgens de CRvB niet de bedoeling geweest van de wetgever. Dit lijkt een heel duidelijk standpunt van de CRvB. Maar is dat wel zo? Want de CRvB deed in 2019 nog een uitspraak waardoor veel gemeenten juist een financiële toets invoerden (Zwijndrecht I). Komt de CRvB hierop terug? En wat betekent Zwijndrecht II nu voor het onderzoek naar de eigen kracht van ouders door de gemeente? In deze opinie gaan wij op deze vragen in.

Eerst terug naar Zwijndrecht I. De CRvB oordeelde in 2019 dat de gemeente voldoende onderzocht en gemotiveerd heeft dat de ouders in staat zijn een deel van de jeugdhulp zelf te bieden (eigen kracht). Voor dit onderzoek heeft de gemeente onder andere gekeken naar het belang van ouders om in een inkomen te voorzien. De CRvB accepteert dit. Daarbij benoemt de CRvB nog apart dat het enkele feit dat moeder aangeeft dat ze financiële druk ervaart niet maakt dat niet van haar verwacht mag worden dat ze de hulp aan haar kind biedt. Hieruit blijkt dat de CRvB het niet in strijd met de wet acht om de financiële situatie van ouders mee te wegen bij de beoordeling van eigen kracht.

Op basis van deze uitspraak zijn veel gemeenten steeds meer van ouders gaan verwachten.  Sommige gemeenten wierpen een financiële drempel op om toegang te krijgen tot jeugdhulp.

Zwijndrecht I en II hand in hand

Op basis van de nieuwe uitspraak van de CRvB (Zwijndrecht II) weten we echter dat een inkomenstoets of financiële draagkrachtmeting bij de beoordeling van eigen kracht niet mag.

Dus de financiële situatie van een gezin kan wel een rol spelen bij eigen kracht (Zwijndrecht I), maar de gemeente mag die financiële situatie niet berekenen (Zwijndrecht II). Dat lijkt op het eerste oog tegenstrijdig. Toch is dit de conclusie die we naar ons idee op basis van deze uitspraken moeten trekken. Want de CRvB neemt geen afstand van de uitspraak in Zwijndrecht I. Maar gelet op Zwijndrecht II speelt de financiële situatie van het gezin nooit een grote rol bij de beoordeling van eigen kracht.

Overigens waren de situaties van Zwijndrecht I en II ook niet helemaal gelijk. In Zwijndrecht I had de moeder haar baan al opgezegd en zij leverde de hulp die nodig was al. Er was dus al een eigen oplossing gecreëerd. In Zwijndrecht II geeft moeder aan dat ze zonder pgb moet gaan werken. En daarbij heeft de gemeente de aanvraag uiteindelijk alleen op basis van financiële draagkracht afgewezen. De CRvB kon in Zwijndrecht II dus ook alleen nog beoordelen of zo’n inkomenstoets is toegestaan.

Dat de CRvB in Zwijndrecht II oordeelt dat een beoordeling van de financiële positie niet mag, kunnen we goed volgen. De Jeugdwet biedt daar geen ruimte voor. Ook past het bij de lijn die de CRvB in de Wmo 2015 hanteert.

Betekenis voor de praktijk

Wat betekent dat nu voor de praktijk? Naar ons idee betekent het dat er nog steeds veel van ouders verwacht wordt. En dat gemeenten ook rekening mogen houden met een eigen oplossing door ouders. Maar een gemeente mag een aanvraag om jeugdhulp (in de vorm van een pgb of in natura) niet afwijzen, omdat ouders voldoende inkomen/vermogen hebben. De financiële situatie van het gezin mogen gemeenten zelfs niet beoordelen.

Hoewel de uitspraak het zeker niet met zo veel woorden zegt, denken wij dat we ook nog iets anders kunnen vaststellen. Namelijk, dat gemeenten niet mogen afdwingen dat ouders ‘bovengebruikelijke hulp’ (blijven) bieden. Dit past ook bij uitspraken die de CRvB over mantelzorg in de Wmo 2015 heeft gedaan. Je houdt rekening met mantelzorg als deze daadwerkelijk beschikbaar is. Maar je kan niemand verplichten deze onbetaalde zorg te leveren.

Gemeenten mogen rekening houden met een eigen oplossing van ouders, maar een aanvraag niet afwijzen omdat er voldoende inkomen is.

Toetsingskader eigen kracht

Dit maakt dat gemeenten bij de beoordeling van eigen kracht naar ons idee 4 vragen moeten beantwoorden:

  1. Is de ouder in staat de noodzakelijke hulp te bieden?
  2. Is de ouder beschikbaar om de noodzakelijke hulp te bieden?
  3. Levert het bieden van de hulp door de ouder geen overbelasting op?
  4. Blijft de ouder de bovengebruikelijke hulp zonder vergoeding bieden? En zo ja, komt de ouder daardoor niet in de problemen?

De motivering van de uitspraken van de CRvB in de Jeugdwet is vaak kort en beantwoordt helaas niet alle vragen. Of de CRvB ook deze 4 onderzoeksvragen voor ogen had, weten we dan ook niet zeker. Maar met alles wat nu bekend is, ligt deze lijn volgens ons het meest voor de hand. Ook past het bij de rechtspraak in de Wmo 2015. Gemeenten kunnen met zo’n toetsingskader nu wel in de praktijk aan de slag.

Grens gebruikelijke en bovengebruikelijke hulp

Duidelijk blijft dat er veel van ouders kan worden verwacht. Dat een kind een beperking heeft, betekent niet meteen dat een ouder een beroep op de overheid kan doen. Terwijl gemeenten dat wel snel als bovengebruikelijk zien.

We denken dat het daarom goed is om nog eens kritisch te kijken naar de richtlijn die gemeenten gebruiken voor gebruikelijke en bovengebruikelijke hulp. Misschien kan de VNG hierin het voortouw nemen.

Een uitgebreide analyse van Zwijndrecht II kunt u lezen in de annotatie die gepubliceerd is in Schulinck Jeugd. Nog geen abonnement? Klik dan hier.