De gemeente is niet verplicht een Wmo maatwerkvoorziening te verstrekken, als het probleem van de cliënt kan worden opgelost met een algemeen gebruikelijke voorziening. Sinds de uitspraak van de CRvB van 20 november 2019 is één van de criteria hiervoor of de voorziening financieel gedragen kan worden met een minimuminkomen. Ongeacht het inkomen van de cliënt zelf. Sindsdien worstelen veel gemeenten ermee wanneer hier sprake van is. Uit een recente uitspraak van de Rechtbank Den Haag blijkt dat het is toegestaan om voor voorzieningen zoals een e-step, aan te sluiten bij de gemeentelijke draagkrachtcriteria die gelden voor de beoordeling van het recht op bijzondere bijstand. Handig, zo’n criterium, maar is het ook logisch? Voor ons een reden om hiermee eens te stoeien.

Criteria voor algemeen gebruikelijk

Voor de duidelijkheid eerst wat meer uitleg over het Wmo begrip ‘algemeen gebruikelijk’. Dit komt nog uit de tijd van de Wet voorzieningen gehandicapten (WVG) en is daarna overgenomen onder de Wmo en de Wmo 2015. Het is bedoeld om te voorkomen dat de gemeente een voorziening verstrekt, waarvan het aannemelijk is dat de cliënt er ook over zou beschikken als hij geen beperkingen had. De criteria voor wanneer iets algemeen gebruikelijk is, heeft de CRvB in de loop der tijd aangescherpt. Volgens de huidige rechtspraak is een voorziening algemeen gebruikelijk als deze (zie ECLI:NL:CRVB:2019:3535):

  • niet specifiek bedoeld is voor personen met een beperking;
  • daadwerkelijk beschikbaar is;
  • een passende bijdrage levert aan de zelfredzaamheid en/of participatie van cliënt;
  • financieel gedragen kan worden met een inkomen op minimumniveau.

Een e-step is een voorbeeld van een voorziening die niet specifiek bedoeld is voor mensen met een beperking, maar soms wel een passende oplossing voor hen biedt. Op basis van het laatste criterium moet de gemeente dan dus beoordelen of de aanschaf van de e-step financieel gedragen kan worden met een inkomen op minimumniveau. Of de cliënt in kwestie een topsalaris heeft of leeft van een bijstandsuitkering, speelt bij die beoordeling geen rol (meer).

Aansluiten bij draagkrachtcriteria bijzondere bijstand

Voor het antwoord op de vraag of een e-step betaalbaar is met een minimuminkomen, zou de gemeente aan kunnen sluiten bij de draagkrachtcriteria van de bijzondere bijstand. Zijn deze draagkrachtregels hiervoor geschikt? Ze zijn daarvoor in ieder geval niet in het leven geroepen. Het is een discretionaire bevoegdheid van het college om vast te stellen met welk deel van het inkomen en het vermogen iemand zelf kan bijdragen in noodzakelijke kosten die voortvloeien uit bijzondere omstandigheden (artikel 35 lid 1 Participatiewet). Een inkomen ter hoogte van de bijstandsnorm geldt daarbij in principe als draagkrachtloos. De vermogensregels uit artikel 34 Participatiewet voor het recht op algemene bijstand zijn niet van toepassing. Dit betekent dat gemeenten zelf hun draagkrachtregels bepalen en dat deze regels per gemeente sterk kunnen verschillen. Waar de ene gemeente dus oordeelt dat iemand de bewuste kosten zelf kan voldoen, leidt de beoordeling bij een andere gemeente ertoe dat wel een voorziening wordt geboden.

Op zich zijn verschillen in beleid van gemeenten ook in de Wmo 2015 mogelijk. Ook ligt het voor de hand dat gemeenten aansluiting zoeken bij hun bijzondere bijstand beleid om te bepalen of een voorziening betaalbaar is met een minimuminkomen. Wat wij echter wel als een probleem zien, is dat het draagkrachtcriterium bij de Wmo voor een algemeen gebruikelijke voorziening een algemene regel is. De CRvB heeft hier (waarschijnlijk) bewust voor gekozen, omdat het inkomen en vermogen van een cliënt in de Wmo 2015 geen rol speelt bij de toekenning van een voorziening. De beoordeling van de draagkracht voor de bijzondere bijstand is wel een individuele beoordeling. Dit houdt in dat geen draagkracht aanwezig wordt geacht als er beslag ligt op het inkomen, of als iemand is toegelaten tot de WSNP. Hier wordt bij de Wmo niet naar gekeken. Het kan dus voorkomen dat de gemeente een voorziening algemeen gebruikelijk acht, maar een cliënt zonder draagkracht deze in de praktijk niet kan betalen.

Het op deze manier beantwoorden van de vraag of een voorziening draagbaar is voor iemand met een minimuminkomen vinden wij dan ook gerechtvaardigd.

Aansluiten bij beleid voor duurzame gebruiksgoederen

De algemene regel aan de hand van de beleidsregel in de uitspraak van de rechtbank Den Haag is wel interessant. De gemeente Den Haag voert kennelijk het beleid dat 5% van een inkomen ter hoogte van de bijstandsnorm kan worden gereserveerd voor de aflossing van een geldlening met een looptijd van 36 maanden voor de aanschaf van duurzame gebruiksgoederen (zie ECLI:NL:RBDHA:2021:2084).

De door de gemeente Den Haag gebruikte reserveringscapaciteit van 5% van de toepasselijke bijstandsnorm komt overeen met de huidige beslagregels. Het op deze manier beantwoorden van de vraag of een voorziening draagbaar is voor iemand met een minimuminkomen vinden wij dan ook gerechtvaardigd. Door deze rekenwijze wordt er rekening mee gehouden dat iemand in ieder geval over het bestaansminimum kan blijven beschikken. Wellicht is deze methode ook voor andere gemeenten bruikbaar.

Altijd op de hoogte zijn van de laatste ontwikkelingen en nieuwste uitspraken in het sociaal domein? Dat kan met een abonnement op één van onze kennisbanken.

Meer weten over de uitleg van het begrip ‘algemeen gebruikelijk’ in de rechtspraak? Neem deel aan de actualiteitendag Wmo 2015 op 17 juni.