Maarten (27 jaar) woont bij zijn ouders in gemeente A. Binnenkort verhuist hij naar een instelling voor gehandicaptenzorg in gemeente B. Maartens verblijf in de instelling zal vallen onder de Wet langdurige zorg (Wlz). Ook voorzieningen die Maarten tijdens zijn verblijf nodig zal hebben zal hij krijgen vanuit de Wlz.
Gemeente A heeft vorig jaar vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) nog een tillift en een badlift ingezet. De ouders van Maarten willen graag dat deze hulpmiddelen bij hen thuis blijven staan. Zij kunnen de hulpmiddelen nog gebruiken voor als Maarten komt logeren. Mogen deze hulpmiddelen thuis blijven staan?

Ja. Gelukkig voor Maarten en zijn ouders mogen de hulpmiddelen blijven staan. Voor zijn situatie bestaan nu bestuurlijke afspraken. In deze opinie sta ik stil bij wat in de bestuurlijke afspraken staat. Ook sta ik stil bij wat er in de bestuurlijke afspraken nog ontbreekt.

Wmo en Wlz

De gemeente is op grond van de Wmo verantwoordelijk voor de inzet van voorzieningen om inwoners te ondersteunen in de zelfredzaamheid en/of participatie. De gemeente is (meestal) niet verantwoordelijk als de inwoner in een Wlz-instelling woont (artikel 2.3.5 lid 6 Wmo 2015). De gemeente hoeft dan geen tillift of aangepaste fiets in te zetten op grond van de Wmo.

Het komt vaak voor dat een inwoner al Wmo-hulpmiddelen heeft wanneer hij naar een Wlz-locatie verhuist. Bijvoorbeeld in het geval van Maarten. Als de inwoner naar een Wlz-instelling verhuist dan mag de gemeente de (meeste) Wmo-voorzieningen stopzetten. Inname van hulpmiddelen ligt voor de hand omdat de inwoner nu ergens anders gaat wonen. De hulpmiddelen die de inwoner in de instelling nodig heeft krijgt hij dan op grond van de Wlz.

Brancheorganisaties, de VNG en het Rijk hebben met elkaar afgesproken dat Wmo-hulpmiddelen van cliënten die naar een Wlz-instelling verhuizen onder de Wmo kunnen blijven vallen.

Praktische oplossing voor praktisch probleem

Tot voor kort betekende verblijf in de Wlz-instelling dat de gemeente een hulpmiddel dat thuis bleef staan weer kon innemen. Dit zou nadelig zijn voor Maarten. De ouders willen graag dat de tillift en badlift blijven staan voor wanneer Maarten blijft logeren.

Dit soort gevallen leidde dus tot juridisch ongemakkelijke situaties. In 2022 greep de politiek in. De Tweede Kamer heeft in een motie de staatssecretaris gevraagd om een oplossing te vinden voor situaties als die van Maarten (de motie-Westerveld/Bikker).

Dit is nu gebeurd in de bestuurlijke afspraken. Brancheorganisaties, de VNG en het Rijk hebben met elkaar afgesproken dat Wmo-hulpmiddelen van cliënten die naar een Wlz-instelling verhuizen onder de Wmo kunnen blijven vallen. Dit geldt voor alle cliënten die minstens 18 dagen per jaar thuis blijven logeren. Het gaat dan om hulpmiddelen die lastig te verplaatsen zijn. Gemeenten krijgen voor de langere inzet van hulpmiddelen extra financiële middelen in het gemeentefonds.

Praktisch gezien een fijne uitkomst voor Wlz-cliënten en hun familieleden. De hulpmiddelen kunnen blijven staan. Maarten kan bij zijn ouders logeren zonder problemen.

Welke gemeente is verantwoordelijk?

Maar dan: de tillift gaat stuk. Ouders doen een nieuwe melding en willen de gemeente vragen om een vervangende voorziening. Onderhoud, reparatie en vervanging vallen onder de bestuurlijke afspraken. Een vervanging van de tillift valt daarom onder de Wmo. Bij welke gemeente kunnen ouders hiervoor terecht? Is dit gemeente A, waar het hulpmiddel staat, of gemeente B, waar Maarten nu ingezetene is?

Volgens de Wmo is gemeente B verantwoordelijk. Op grond van de Wmo is namelijk de gemeente waar iemand ingezetene is verantwoordelijk (artikel 1.2.1 onderdeel a Wmo 2015).

Gemeente A zegt de VNG. Volgens de VNG blijft de gemeente waar het logeeradres staat verantwoordelijk voor de hulmiddelen. Dit sluit dus niet aan bij de Wmo. Het staat ook niet in de tekst van de bestuurlijke afspraken.

Introduceer een woonplaatsbeginsel

Het ligt voor de hand dat de gemeente die het hulpmiddel heeft verstrekt ook verantwoordelijk blijft. Ik ben daarom voor een woonplaatsbeginsel. In dit woonplaatsbeginsel kan je dan vastleggen dat de gemeente waar de cliënt verblijft voor de verhuizing naar de Wlz-instelling verantwoordelijk blijft voor het hulpmiddel. Deze gemeente is dan ook verantwoordelijk voor onderhoud, reparatie en vervanging. Dit is vergelijkbaar met hoe het woonplaatsbeginsel in de Jeugdwet werkt. Ook bij beschermd wonen zal de verantwoordelijke gemeente worden vastgesteld met een woonplaatsbeginsel.

Verder moet dit woonplaatsbeginsel voor hulpmiddelen bij verblijf in een Wlz-instelling ook in de wet worden vastgelegd. De bestuurlijke afspraken zijn in dat geval niet meer in strijd met de Wmo.

Begin 2025 gaan de betrokken partijen de bestuurlijke afspraken evalueren. Zij gaan zich ook buigen over welke verduidelijkingen nodig zijn. Partijen moeten dan duidelijke afspraken maken over het bepalen van de verantwoordelijke gemeente.

Meer weten?

Wil je als gemeente op de hoogte blijven van alle actuele ontwikkelingen op het gebied van de Jeugdwet, de Participatiewet of de Wmo? Neem dan een abonnement op onze Kennisbanken Jeugd, Participatiewet en/of Wmo.