Zienswijze DUO in situatie 1
Volgens artikel 15 Wet inburgering 2021 moet de gemeente een PIP vaststellen voor inburgeringsplichtigen. De oplettende lezer zal zich na het lezen van de introductie ongetwijfeld afvragen: is een inburgeringsplichtige wel een inburgeringsplichtige als er een vrijstelling van de inburgeringsplicht van toepassing is? Het antwoord is: ja. Volgens de letterlijk tekst van artikel 1 Wet inburgering 2021 is ook een inburgeringsplichtige voor wie op grond van artikel 4 Wet inburgering 2021 een vrijstelling geldt, een inburgeringsplichtige. DUO laat gemeenten echter weten dat zij geen PIP hoeven vast te stellen in de situatie dat er een vrijstelling van de inburgeringsplicht geldt.
Let op: tekst loopt door onder afbeelding.
Zienswijze DUO in situatie 2
Een andere situatie is die waarin de gemeente al een PIP heeft vastgesteld en er pas nadien een vrijstelling van de inburgeringsplicht gaat gelden. Deze situatie doet zich bijvoorbeeld voor wanneer de inburgeringsplichtige een jaar na de start van de inburgeringstermijn een Mbo-opleiding met niveau 2 gaat volgen. Het volgen van deze opleiding levert een vrijstelling van de inburgeringsplicht op. Wanneer de inburgeringsplichtige de Mbo-opleiding blijft volgen en het Mbo-diploma haalt, wordt de vrijstelling van de inburgeringsplicht definitief. Wanneer de inburgeringsplichtige echter voortijdig met de Mbo-opleiding stopt, vervalt de vrijstelling. DUO vertelt gemeenten dat hij de inburgeringstermijn in het laatste geval verlengt met de periode waarin de tijdelijke vrijstelling gold.
Is een inburgeringsplichtige wel een inburgeringsplichtige als er een vrijstelling van de inburgeringsplicht van toepassing is?
Beoordeling zienswijzen DUO
De zienswijze van DUO in situatie 1 valt juridisch wel te verdedigen. Weliswaar moet de gemeente volgens de Wet inburgering 2021 een PIP vaststellen voor inburgeringsplichtigen voor wie een vrijstelling geldt, maar de spelregels van het bestuursrecht – in het bijzonder het evenredigheidsbeginsel – zal artikel 15 Wet inburgering 2021 vermoedelijk opzij zetten. Strikte toepassing van artikel 15 Wet inburgering 2021 heeft gevolgen die vermoedelijk niet stroken met wat de wetgever kan hebben bedoeld en voorzien. Strikte toepassing van de wet zal daarom achterwege moeten blijven. Zie ABRvS 1-3-2023, ECLI:NL:RVS:2023:772 en CBb 26-3-2024, ECLI:NL:CBB:2024:190.
De zienswijze van DUO in situatie 2 is sympathiek voor de inburgeringsplichtige. In de periode tussen het begin van een Mbo-opleiding met niveau 2 en het voortijdig stoppen met deze Mbo-opleiding zal het inburgeringstraject van de inburgeringsplichtige doorgaans on hold of op een laag pitje staan ondanks dat hij in deze periode inburgeringsplichtige is gebleven. Waar DUO de bevoegdheid vandaan haalt om de inburgeringstermijn te verlengen met de periode waarin de tijdelijke vrijstelling gold, is mij echter niet duidelijk. Hoofdstuk 4 Besluit inburgering 2021 en hoofdstuk 4 Regeling inburgering 2021 bieden m.i. geen grondslag voor deze bevoegdheid.
Nu in deze hoofdstukken voor deze situatie niet geregeld is dat de inburgeringsplicht in de periode van de tijdelijke vrijstelling geacht wordt niet te zijn geëindigd en niet geregeld is dat de inburgeringstermijn wordt verlengd met de periode waarin de tijdelijke vrijstelling gold, lijkt verlenging van de inburgeringstermijn juridisch niet mogelijk.
Het volgen van een Mbo-opleiding met niveau 1 (entreeopleiding) is op grond van artikel 4.3 lid 2 Besluit inburgering 2021 en artikel 4.2 lid 1 Regeling inburgering 2021 wél een grond voor verlenging van de inburgeringstermijn, maar het volgen van een Mbo-opleiding met niveau 2 niet. Toepassing van het gelijkheidsbeginsel lijkt me hier niet voor de hand liggen.
De zienswijze van DUO in situatie 2 valt daarom juridisch wat lastiger te verdedigen.
Overigens valt niet in te zien waarom de gemeente na de periode van de tijdelijke vrijstelling niet een nieuw PIP zou moeten vaststellen waarmee de inburgeringstermijn van drie jaar (opnieuw) zou starten. Dat zou passen bij de zienswijze van DUO in de hierboven beschreven situatie 1 waarin niet de wettelijke definitie van het begrip inburgeringsplichtige, maar (het moment van ontstaan van) de inburgeringsplicht bepaalt of er een PIP moet worden vastgesteld.