Door de invoering van de Participatiewet en de Wet hervorming kindregelingen per 1 januari 2015, krijgt het zittend bestand bijstandsgerechtigden te maken met ingrijpende wijzigingen. Dit betreft personen die op 31 december 2014 algemene bijstand ontvangen. De hoogte van de alleenstaande oudernorm wordt gelijkgesteld met de alleenstaande norm en de kostendelersnorm wordt ingevoerd. De vraag die hierbij opkomt is of gemeenten aangaande deze ingrijpende wijzigingen een besluit moeten nemen of dat daarbij een informatiebrief volstaat. Dit vraagstuk blijkt niet zo rechtlijnig te zijn als het lijkt. Met name bij de categorie alleenstaande ouders zijn er twee standpunten mogelijk ten aanzien van de vraag of een besluit moet worden genomen. Het oordeel of de kostendelersnorm wel of niet moet worden toegepast en welke personen als kostendelers bij de berekening van de norm moeten worden meegenomen, betreft duidelijk een voor bezwaar vatbaar besluit. Dit betreft immers een inhoudelijke beoordeling door gemeenten.

Door de Wet hervorming kindregelingen wordt per 1 januari 2015 de aanvulling in de bijstand van 20% van het minimumloon voor alleenstaande ouders afgeschaft. Hierdoor wordt de hoogte van de alleenstaande oudernorm gelijk gesteld met de hoogte van de alleenstaande norm (zie artikelen 20 lid 2 onderdeel a, 21 onderdeel a en 22 onderdeel a Participatiewet). De alleenstaande ouders zonder toeslagpartner krijgen via de Belastingdienst een aparte toeslag uitbetaald. Dit betreft een verhoging van het kindgebonden budget, de zogenaamde alleenstaande ouderkop (ALO-kop). Voor de alleenstaande ouders die op grond van artikel 3 Awir een toeslagpartner hebben, bestaat geen recht op de ALO-kop en is tot 1 januari 2016 een overgangsregeling gecreëerd (artikel XII Overgangsrecht Wet hervorming kindregelingen). Dan resteert nog een categorie alleenstaande ouders die om een andere reden dan het hebben van een toeslagpartner niet in aanmerking komen voor de ALO-kop. Zij vallen niet onder de overgangsregeling en gaan per 1 januari 2015 gelijk de nieuwe, lagere uitkeringsnorm ontvangen. Bovenstaande wijzigingen zijn zeer ingrijpend voor alleenstaande ouders, nu deze rechtstreeks van invloed zijn op de hoogte van de bijstand die zij gaan ontvangen. Het gaat hier namelijk niet om een kleine wijziging in de hoogte, vergelijkbaar met een indexatie, maar het gaat juist om een verlaging van ongeveer 20%. De vraag die hierbij opkomt is of de alleenstaande ouders in een voor bezwaar vatbaar besluit door gemeenten op de hoogte moeten worden gesteld van bovenstaande wijzigingen, of dat gemeenten een informatiebrief kunnen sturen. Gaat het hier om zodanige wijzigingen dat deze aan het oordeel van een onafhankelijke toetsing door een rechter moet worden onderworpen? Het is een cruciale vraag waar ik geen eenduidig antwoord op kan geven. Er zijn naar mijn mening namelijk twee standpunten verdedigbaar die ik hier beide aan bod zal laten komen.

Standpunt: geen besluit aan alleenstaande ouders

De norm alleenstaande ouder verandert niet, maar wordt gelijkgesteld met de alleenstaande norm. Door deze gelijkstelling met de norm alleenstaande wordt weliswaar het bedrag van de bijstand lager, maar het betreft geen wijziging waarvoor een publiekrechtelijke rechtshandeling van het college vereist is in de zin van artikel 1:3 lid 1 Awb. Het gaat namelijk om een wijziging die rechtstreeks uit de wet voortvloeit. Voorts is hier geen sprake van een beëindiging van het recht of van de toekenning van een nieuw recht. Het rechtssubject: de alleenstaande ouder, blijft ongewijzigd, waarbij enkel de omvang van het recht wijzigt. Gemeenten die aansluiting zoeken bij dit standpunt volstaan met een informatieve brief aan bijstandsgerechtigden met de belangrijkste wijzigingen. Het is echter wel mogelijk dat bijstandsgerechtigden tegen de uitkeringsspecificatie bezwaar maken, indien die specificatie een wijziging inhoudt in de periodieke betaling van de uitkering. Het betreft dan geen herhaling van een bestaand besluit, waardoor de uitkeringsspecificatie gelijkgesteld kan worden aan een besluit in de zin van artikel 1:3 Awb. In het kader van de rechtsbescherming is het voor bijstandsgerechtigden wel minder duidelijk om tegen een uitkeringsspecificatie bezwaar te maken.

Standpunt: wel besluit aan alleenstaande ouders

De gelijkstelling van de alleenstaande ouder norm aan de alleenstaande norm vloeit weliswaar uit de wet voort maar brengt een zodanige ingrijpende wijziging in de rechtspositie van de alleenstaande ouder mee, dat deze wijziging net als een besluit aan een onafhankelijke toetsing door een rechter zou moeten kunnen worden onderworpen. Formeel is er geen sprake van een wijziging van de toepasselijke norm, maar een gelijkstelling met de norm alleenstaande. Materieel is er wel degelijk sprake van wijziging van de norm. De alleenstaande ouders krijgen namelijk te maken met een ingrijpende verlaging van de norm. Deze ingrijpende wijziging in de rechtspositie en de rechtsbescherming van alleenstaande ouders is juist een reden om wel een besluit te nemen. Het zijn weliswaar wijzigingen die rechtstreeks uit de wet voortvloeien, waardoor de vraag zich voordoet of de gang naar de rechter wel zo succesvol zal zijn. Desondanks weegt het argument dat sprake is van een ingrijpende wijziging in de rechtspositie voor alleenstaande ouders zwaar. Bijstandsgerechtigden kunnen bovendien betogen dat de (gewijzigde) norm voor alleenstaande ouders, gelet op de specifieke individuele situatie en omstandigheden, niet volstaat en individualisering van de bijstand op grond van artikel 18 lid 1 Participatiewet aangewezen is.

De kostendelersnorm

Voor het zittend bestand bijstandsgerechtigden gaat de kostendelersnorm per 1 juli 2015 gelden, indien zij onder de bepalingen van het overgangsrecht vallen (zie artikel XVIII Wet Maatregelen WWB). Hiervoor is wel vereist dat het recht op bijstand tot 1 juli 2015 ononderbroken blijft, waardoor de bescherming van het overgangsrecht onverkort van toepassing blijft. Gemeenten moeten aan de hand van een bestandsscreening bepalen of de kostendelersnorm gaat gelden en wat de hoogte van de kostendelersnorm is op grond van artikel 22a Participatiewet. De inhoudelijke beoordeling of de kostendelersnorm moet worden toegepast en welke personen mee moeten worden genomen als kostendelers, betreft een publiekrechtelijke rechtshandeling van het college. Het gaat om een inhoudelijke beoordeling door het college, die leidt tot wijziging van de norm en de hoogte van de bijstand. Deze beoordeling vindt plaats aan de hand van de feitelijke woonsituatie. Ten aanzien van de categorie waarop de kostendelersnorm van toepassing wordt op grond van artikel 22a Participatiewet, dienen gemeenten tijdig, doch uiterlijk voor 1 juli 2015 een besluit te nemen. Hierbij volstaat een informatieve brief niet en is het duidelijk dat een besluit vereist is.