Het gebeurt regelmatig en dus ook bij u in de gemeente: personen die als gevolg van een bedrijfsongeval of verkeersongeluk beperkingen ervaren. De Wmo kan een rol spelen indien een belanghebbende beperkingen ervaart als bedoeld in artikel 4 lid 1 Wmo. Een door gemeenten veel gestelde en ook relevante vraag aan Kluwer Schulinck is of er bij het verstrekken van voorzieningen op grond van de Wmo rekening kan worden gehouden met een letselschadeclaim bij de verzekering.

Uit CRvB 04-05-2011, nr. 10/6824 WMO volgt dat een verzekeringsclaim niet voorliggend is op de Wmo. Het is immers geen wettelijke aanspraak als bedoeld in artikel 2 Wmo. Het betreft een privaatrechtelijke aangelegenheid. Indien belanghebbende ervoor kiest om een beroep te doen op de Wmo, zal het college de aanvraag van belanghebbende in behandeling moeten nemen en kan er niet worden afgewezen op grond van artikel 2 Wmo.

Geen op te heffen beperkingen meer

De rechtbank Zutphen oordeelt wel dat een privaatrechtelijke verbintenis, zoals een schadeverzekering, niet als voorliggende voorziening kan worden beschouwd, maar dat indien de noodzakelijke voorzieningen reeds zijn aangebracht op kosten van de verzekeraar er geen sprake meer is van in het kader van de Wmo op te heffen beperkingen (Rechtbank Zutphen, 28-12-2011, nr. 10/2060 WMO). Dit betekent dus dat als de belanghebbende letselschadevergoeding uitgekeerd heeft gekregen, er geen voorziening meer op grond van de Wmo hoeft te worden verstrekt, indien met de vergoeding de beperkingen zijn gecompenseerd.

Eigen verantwoordelijkheid om kosten te verdisconteren in letselschadevergoeding

In een recente uitspraak (CRvB 19-06-2013, nr. 12/5062 WMO) gaat de CRvB ogenschijnlijk nog een stapje verder. De Raad heeft daarin geoordeeld dat het de eigen verantwoordelijkheid van de belanghebbende was om de kosten voor een lift te verdisconteren in de letselschadevergoeding. In de casus van deze uitspraak was een bedrag aan schadevergoeding vastgesteld en had belanghebbende daarnaast een lift aangevraagd in het kader van de Wmo. De CRvB oordeelde dat noodzaak tot ondersteuning ontbrak. Belanghebbende had namelijk, door middel van de verzekering, zelf de mogelijkheid om in een oplossing te voorzien (het verdisconteren van de woningaanpassing in het schadebedrag). De CRvB baseert deze conclusie op de parlementaire geschiedenis waarin de regering heeft verwoord dat gemeenten kunnen zorgdragen voor een goed samenhangend stelsel van ondersteuning van burgers die niet goed in staat zijn in bepaalde situaties zelf, of samen met anderen, oplossingen te realiseren.

Wel rekening houden met de te verwachten doorlooptijd

Indien een belanghebbende dus ervoor kiest om een beroep te doen op de Wmo, kan het college belanghebbende wijzen op zijn eigen verantwoordelijkheid om zijn schade te verhalen op de verzekering. Daarbij moet het college mijns inziens wel rekening houden met de te verwachten doorlooptijd bij afhandeling van de verzekeringsclaim. In de uitspraak van de CRvB (CRvB 19-06-2013, nr. 12/5062 WMO) vielen de aanvraag en de uitbetaling van de schadevergoeding in hetzelfde jaar. Een procedure bij een schadeverzekering kan echter een traject zijn van enkele jaren. Indien er op korte termijn geen zicht is op uitbetaling van de verzekering, heeft de gemeente mijns inziens toch een compensatieplicht. Belanghebbende heeft immers beperkingen en indien de verzekering niet op korte termijn kan uitkeren heeft belanghebbende geen mogelijkheid om zelf in een oplossing te voorzien en bestaat er een noodzaak tot compensatie. Indien belanghebbende een beroep doet op de Wmo, is het de vraag wat de mogelijkheden zijn voor de gemeente om de kosten te verhalen op de verzekering. De gemeente heeft mijns inziens geen zelfstandig regresrecht, nu de Wmo daarin niet voorziet. De VNG heeft inmiddels erop aangedrongen het regresrecht in de Wmo te regelen. De staatssecretaris heeft toegezegd dat in een komend wetsvoorstel op te nemen.