Geregeld krijgen wij binnen onze juridische helpdesk de vraag voorgelegd of de gemeente een Wmo-voorziening mag afwijzen of beëindigen, indien het kosten voor ondersteuning betreft die de cliënt maakt tijdens het verblijf in het buitenland. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om een aanvraag voor een pgb voor begeleiding tijdens een vakantieperiode in het buitenland of voor vervoerskosten in en naar het buitenland.

In de Wet langdurige zorg (Wlz) en het daarop gebaseerde Besluit langdurige zorg (Blz) zijn heel duidelijke regels opgesteld over Wlz-zorg in het buitenland. Bij een pgb mag de budgethouder bij tijdelijk verblijf in het buitenland maximaal 13 weken per kalenderjaar zorg inkopen met zijn PGB. De termijn van 13 weken sluit aan bij andere sociaal zekerheidsregelingen. Alleen bij palliatieve terminale zorg mag het PGB maximaal 1 jaar worden ingezet. Na zes weken aaneengesloten verblijf in het buitenland kan het PGB-bedrag wel verlaagd worden als de kosten in dat land gemiddeld lager zijn dan in Nederland. 

Wmo 2015

De Wmo 2015 en de wetsgeschiedenis bieden geen uitsluitsel over de vraag of, en zo ja onder welke voorwaarden, een cliënt ook in het buitenland Wmo-ondersteuning moet kunnen ontvangen. Ons inziens valt in ieder geval op voorhand niet zonder meer te verwachten dat aansluiting zal worden gezocht bij de Wlz-regels hieromtrent. De Wlz is immers een verzekering in tegenstelling tot de Wmo 2015. De gemeente is op grond van de Wmo 2015 verantwoordelijk voor het verlenen van maatschappelijke ondersteuning. Deze ondersteuning ziet conform artikel 1.1.1 Wmo 2015 op ondersteuning bij de zelfredzaamheid en participatie in de eigen leefomgeving. De wetgever bedoeld hiermee te zeggen dat de Wmo 2015 tot doel heeft dat mensen zo lang mogelijk thuis kunnen blijven wonen. Mijns inziens betreffen kosten voor ondersteuning gemaakt in het buitenland geen kosten voor ondersteuning bij de zelfredzaamheid en participatie in de eigen leefomgeving welke het college zou moeten financieren.

Jurisprudentie

Helaas heeft de CRvB nog geen Wmo-uitspraken gedaan over de compensatieplicht van het college betreffende kosten voor ondersteuning gemaakt in het buitenland. Wel zijn mij onder de Wmo 2007 een tweetal uitspraken bekend waarin een rechtbank zich over deze vraag heeft gebogen. De rechtbank Arnhem heeft in 2010 geoordeeld dat het niet de bedoeling is geweest van de wetgever om Wmo-voorzieningen buiten de landsgrenzen mogelijk te maken. Het beleid van het college dat in uitzonderingssituaties een aanvullende tegemoetkoming voor de kosten van vervoer in en naar het buitenland kan worden verstrekt, moet volgens de rechtbank worden gekwalificeerd als begunstigend, buitenwettelijk beleid. (Rechtbank Arnhem 09-03-2010, nr. AWB 09/1043). De rechtbank Breda oordeelde dat niet is beoogd dat vervoersvoorzieningen worden getroffen die gebruikt worden buiten Nederland (Rechtbank Breda 10-01-2011, nr. 09/3902 WMO).

Compensatieplicht?

Op basis van bovenstaande argumentatie is mijn verwachting dat het onder de Wmo 2015 toegestaan is om de lijn van territorialiteit te hanteren. Dat betekent dus dat als het kosten voor Wmo-ondersteuning buiten Nederland betreft, deze kosten niet onder de compensatieplicht van de Wmo 2015 vallen. Mijns inziens is het college in die gevallen dus bevoegd om ondersteuningskosten gemaakt in het buitenland te weigeren, tenzij het college hier vooraf expliciet toestemming voor heeft verleend of in het geval het college gemeentelijk beleid heeft (m.i. dus buitenwettelijk begunstigend) waarin bijvoorbeeld is geregeld dat het pgb tijdelijk (bijvoorbeeld voor maximaal 4 weken) aan bepaalde ondersteuning in het buitenland mag worden besteed. Denkbaar is bijvoorbeeld de situatie waarbij een meerderjarig kind met een verstandelijke beperking met de ouders meegaat op vakantie en de ouders tijdens deze vakantieperiode begeleiding bieden bij de persoonlijke verzorging.