De Wmo 2015 kent - in tegenstelling tot de Wmo 2007 - geen apart artikel op basis waarvan een voorziening kan worden afgewezen in geval een cliënt aanspraak kan maken op een voorziening op grond van een andere wet (een zogenaamde voorliggende voorziening). Stel, een cliënt meldt zich bij het college om in aanmerking te komen voor een vergoeding van vervoerskosten naar het ziekenhuis alwaar de cliënt nierdialyse moet ondergaan. Uit het onderzoek van het college blijkt vervolgens dat de cliënt aanspraak kan maken op een voorziening op grond van de Zvw, namelijk vergoeding voor ziekenvervoer per auto.  De cliënt vindt de vergoeding die hij ontvangt op grond van de Zvw onvoldoende en doet een beroep op de Wmo. Is het college in dat geval gehouden om een aanvullende vergoeding op grond van de Wmo 2015 te verstrekken?

Wettelijke voorliggende voorziening in de Wmo 2007

Onder de Wmo 2007 was in artikel 2 geregeld dat geen aanspraak bestaat op een Wmo-voorziening, indien met betrekking tot de problematiek van cliënt aanspraak bestaat op een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling. Er is geen sprake van een voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 2 Wmo, indien de voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling is afgewezen (CRvB 03-08-2011, nr. 11/517 WMO) of indien vaststaat dat cliënt daarvoor niet in aanmerking komt (CRvB 19-04-2010, nr. 09/1082 WMO). Jurisprudentie onder de Wmo 2007 wijst ook uit dat een cliënt geen beroep kon doen op de Wmo 2007 voor het gedeelte van de kosten dat op grond van de andere wettelijke regeling niet voor vergoeding in aanmerking komt. Er is dan nog steeds sprake van een voorliggende voorziening in de zin van de Wmo 2007 (CRvB 22-05-2013, nr. 10/6782 WMO).

Afstemming en eigen kracht in de Wmo 2015

Zoals reeds aangegeven ontbreekt in de Wmo 2015 een bepaling zoals het voormalig artikel 2 Wmo 2007. De Wmo 2015 kent wel artikel 2.3.5 lid 5 Wmo 2015 waarin is bepaald dat de maatwerkvoorziening, voor zover daartoe aanleiding bestaat, wordt afgestemd op andere wetten. De afbakening met de Wet langdurige zorg (Wlz) is met artikel 2.3.5 lid 6 Wmo 2015 overigens wel expliciet geregeld (zie hierover ook mijn eerder verschenen opinie “De scheidslijn tussen de Wlz en de Wmo 2015“). In geval er sprake is van een cliënt die een Wlz-verblijfsindicatie heeft, hoeft de gemeente geen maatwerkvoorziening te verstrekken (behoudens een aantal uitzonderingen). Veel gemeenten hebben er overigens wel voor gekozen om een soortgelijke bepaling als artikel 2 Wmo 2007 in de Wmo-verordening op te nemen.

Het ontbreken van artikel 2 Wmo 2007 in de Wmo 2015 betekent echter niet dat het college alsnog een maatwerkvoorziening moet verstrekken indien er voor de problematiek van cliënt aanspraak bestaat op een voorziening op grond van een andere wet. Ook onder de Wmo 2015 geldt dat wanneer iemand aanspraak kan maken op een voorziening op grond van een andere regeling, het college in het kader van de eigen kracht geen voorziening op grond van de Wmo hoeft te verstrekken. Het uitgangspunt is dan namelijk dat de cliënt op eigen kracht het probleem op kan lossen, namelijk door zijn aanspraak op grond van de andere regeling tot gelding te brengen.

De rol van het college is dan de cliënt te verwijzen naar deze andere regeling en de cliënt kan daarbij eventueel gesteund worden door cliëntondersteuning.

Aanvullende compensatie o.g.v. Wmo 2015?

Nu is de vraag of door het ontbreken van een soortgelijke bepaling als artikel 2 Wmo 2007 de jurisprudentie onder de Wmo 2007 betreffende een niet toereikende voorliggende voorziening nog gelding heeft onder de Wmo 2015. Zoals reeds aangegeven hoeft het college in het kader van de eigen kracht geen maatwerkvoorziening te verstrekken, in het geval een cliënt aanspraak kan maken op een voorziening op grond van een andere wet. Mijn verwachting is dat in principe onder de Wmo 2015 ook zal gelden dat als de cliënt de vergoeding vanuit de voorliggende voorziening niet voldoende vindt, het aan de cliënt is om bezwaar te maken bij de instantie waar de voorziening van wordt ontvangen. Het is uiteraard wel afwachten tot het moment dat een rechter zich onder de Wmo 2015 over dit vraagstuk gaat uitspreken, en of de lijn van jurisprudentie onder de Wmo 2007 al dan niet wordt voortgezet.

Dat betekent mijns inziens dat in het geval een cliënt vindt dat de vergoeding voor ziekenvervoer op grond van de Zvw onvoldoende is en een beroep doet op de Wmo voor een aanvullende vergoeding voor het ziekenvervoer, het college mijns inziens dus niet gehouden is om de gevraagde voorziening te verstrekken.