Het is tijd voor een wetswijziging. De afbakening tussen de Wmo 2015 en de Wlz is een oerwoud van regels, uitzonderingen en bestuurlijke afspraken geworden. De uitvoering van beide wetten wordt er niet gemakkelijker en duidelijker op.  Ik pleit dan ook voor een aanpassing van beide wetten zodat de regels op elkaar aansluiten en de bestuurlijke afspraken gecodificeerd worden. Voor alle uitvoerende partijen en cliënten moet een heldere afbakening ontstaan. 

De afbakening van 2015 tot nu in vogelvlucht

Het leek zo mooi in het wetsvoorstel Wmo 2015: ‘Het college kan een maatwerkvoorziening weigeren indien de cliënt aanspraak heeft op verblijf en daarmee samenhangende zorg in een instelling op grond van de Wet langdurige zorg, dan wel er redenen zijn om aan te nemen dat de cliënt daarop aanspraak kan doen gelden en weigert mee te werken aan het verkrijgen van een besluit dienaangaande .’(het huidige artikel 2.3.5 lid 6 Wmo 2015).

Een mooie heldere regel. Heeft een cliënt een Wlz-indicatie, hoeft het college geen maatwerkvoorzieningen op grond van de Wmo 2015 te verstrekken. Het overgangsrecht hier even buiten beschouwing latend, kwam aan deze heldere afbakening al snel een einde. Middels de invoeringswet Jeugdwet werd artikel 8.6a toegevoegd aan de Wmo 2015. Uit de MvT volgt als reden dat (TK 2013-2014, 33 983, nr. 3):‘[…] de zorgkantoren echter laten weten voor 2015 niet in staat te zijn tot een goede inkoop van deze vormen van zorg, zodat ze deze zorg in 2015 niet aan de hier bedoelde cliënten zullen kunnen leveren. ‘ Dit hield in dat het college in 2015 nog verantwoordelijk zou zijn voor woningaanpassingen, roerende woonvoorzieningen en hulpmiddelen (voor cliënten die thuis wonen) respectievelijk mobiliteitshulpmiddelen (voor cliënten die in een instelling wonen maar daar geen behandeling ontvangen). Pas in augustus 2016 werd artikel 8.6a zodanig aangepast dat dit ook in 2016 zou gelden en zelfs tot een bij koninklijk besluit nader te bepalen tijdstip (Stb. 2016, 268). Ook is er een derde onderdeel toegevoegd aan artikel 8.6a, het college was ook verantwoordelijk voor de hulp bij het huishouden aan Wlz-cliënten met een modulair pakket thuis (mpt). In december 2016 is bij koninklijk besluit bekend gemaakt dat de hulp bij het huishouden  voor cliënten met een mpt onder de Wlz valt. De tekst van artikel 8.6a is niet aangepast, maar met het koninklijk besluit heeft onderdeel c geen werking meer.

De huidige stand van zaken

De afbakening is er de afgelopen jaren niet duidelijker op geworden. Artikel 8.6a onderdeel a en b luiden als volgt:

“Artikel 2.3.5, zesde lid, geldt tot een bij koninklijk besluit vast te stellen tijdstip niet voor daar bedoelde cliënten:
a.      die thuis wonen en een maatwerkvoorziening inhoudende een hulpmiddel of een woningaanpassing hebben aangevraagd;
b.      die zonder behandeling in een instelling verblijven en een maatwerkvoorziening inhoudende een hulpmiddel ter verbetering van hun mobiliteit hebben aangevraagd.”

Uit artikel 1.1.1 Wmo 2015 volgt dat onder hulpmiddel wordt verstaan een roerende zaak die bedoeld is om beperkingen in de zelfredzaamheid of de participatie te verminderen of weg te nemen.  Dit zou betekenen dat vergoedingen zoals verhuiskostenvergoedingen, vervoerskostenvergoedingen en diensten zoals het collectief vervoer niet onder de werking van artikel 8.6a Wmo 2015 zouden vallen. Voor deze voorzieningen zou de hoofdregel van artikel 2.3.5 lid 6 Wmo 2015 moeten gelden. Toch is middels bestuurlijke afspraken en uitspraken van de minister en staatssecretaris gecommuniceerd dat onder hulpmiddelen ook vergoedingen en diensten moeten worden verstaan.

Voor cliënten die met behandeling in een Wlz-instelling verblijven is per 1 juli 2017 in de Regeling langdurige zorg bepaald dat onder mobiliteitshulpmiddelen alleen rolstoelen wordt verstaan. In de toelichting hierbij staat het volgende: ‘Een cliënt met een Wlz-indicatie die in een Wlz-instelling verblijft en daar ook behandeling ontvangt kan op grond van de Wmo 2015 in aanmerking komen voor een aangepaste scootmobiel en aangepaste niet algemeen gebruikelijke fiets. Hierover zijn door de staatssecretaris van VWS afspraken gemaakt met de VNG en Zorginstituut Nederland.’ De Wmo 2015 zelf is echter niet aangepast. Voor deze groep cliënten geldt op grond van de Wmo 2015 gewoon de hoofdregel van artikel 2.3.5 lid 6 Wmo 2015. Een toelichting of bestuurlijke afspraak kan mijns inziens niet boven een wet gaan.

‘Tijd voor een wetswijziging en heldere termen’.

Conclusie

Er zijn nog veel meer punten te noemen in de afbakening tussen de Wmo 2015 en de Wlz. Maar het bovenstaande geeft al een goed beeld van de verwarring en wildgroei aan regels en afspraken. Door de bomen is het bos niet meer te zien. Mijn oproep aan de wetgever luidt dan ook als volgt. Maak een weloverwogen keuze met betrekking tot wat onder welke wet en uitvoerder valt en veranker dit in de betreffende wetten. Zorg dat de wetten en hierin gebruikte termen op elkaar aansluiten. Zo wordt voor iedereen duidelijk waar aangeklopt moet worden.