Het wetsvoorstel Invoeringswet Participatiewet dat op 1 januari 2015 in werking zal treden, introduceert een studieregeling in de Participatiewet: de individuele studietoeslag. De individuele studietoeslag is via een amendement van Steven van Weyenberg (D66) als vorm van bijzondere bijstand in de Participatiewet gekomen. Uit de toelichting op het amendement blijkt dat deze toeslag is bedoeld voor mensen met een arbeidshandicap die volgens de regering een extra steuntje in de rug nodig hebben om te gaan studeren, omdat het voor deze mensen moeilijk is om de studie te combineren met een bijbaan.

Het is een nobele gedachte om voor deze doelgroep een studietoeslag te creëren, maar het betreft weer een extra regeling die door gemeenten zal moeten worden uitgevoerd en die door haar summiere uitwerking vragen oproept voor de uitvoeringspraktijk. Bovendien is een dergelijke studieregeling een vreemde eend binnen de Participatiewet en had het meer voor de hand gelegen om deze toeslag binnen de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000) of de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS) te regelen.

Recht op studiefinanciering of een tegemoetkoming als voorwaarde

Als voorwaarde om in aanmerking te komen voor de individuele studietoeslag geldt dat de student minimaal 18 jaar is en geen vermogen heeft. Daarnaast geldt dat de persoon recht heeft op studiefinanciering op grond van de Wsf 2000 of recht heeft op een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de WTOS (artikel 36b lid 1 Participatiewet). Het had meer voor de hand gelegen om de studietoeslag binnen de WSF 2000 of WTOS te regelen en door DUO uit te laten voeren, juist omdat het recht op studietoeslag is gekoppeld aan de voorwaarde dat recht op studiefinanciering of een tegemoetkoming moet bestaan. Bij DUO ligt namelijk de expertise vast te stellen of een persoon gelet op de gekozen studie, de leeftijd en het inkomen, recht heeft op studiefinanciering. Bovendien zijn studenten die studiefinanciering ontvangen uitgesloten van het recht op algemene bijstand. Studiefinanciering staat verlening van bijzondere bijstand niet in de weg, tenzij het gaat om studiekosten of woonkosten. Daarvoor moet de WSF 2000 worden aangemerkt als een toereikende en passende voorliggende voorziening (zie CRvB 30-10-2001, nr. 99/1174 NABW en CRvB 05-03-2013, nrs. 11/463 WWB e.a.). Gelet op bovenstaande vind ik de individuele studietoeslag dan ook een vreemde eend binnen de Participatiewet.

Niet in staat zijn tot het verdienen van het wettelijk minimumloon als voorwaarde

Naast bovenstaande voorwaarden geldt als voorwaarde dat het moet gaan om een persoon van wie is vastgesteld dat hij met voltijdse arbeid niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, doch wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft (artikel 36b lid 1 onderdeel d Participatiewet). Hoe moeten gemeenten dit gaan vaststellen? Noch de wettekst, noch de Memorie van Toelichting geeft hier een antwoord op. In de vragen en antwoorden Participatiewet, Baanafspraak en Quotumwet licht de regering wel toe dat gemeenten hiervoor hetzelfde instrumentarium kunnen inzetten als bij de doelgroepbepaling voor de loonkostensubsidie. In de praktijk kunnen gemeenten hierover bij een externe organisatie zoals bijvoorbeeld het UWV, advies inwinnen. Dit brengt echter wel weer extra uitvoeringskosten met zich mee.

De verordeningsplicht van de individuele studietoeslag

De gemeenteraad heeft de verplichting om bij verordening regels te stellen over het verlenen van de individuele studietoeslag. De regels moeten in ieder geval betrekking hebben op de hoogte en de frequentie van de betaling van de individuele studietoeslag (artikel 8 lid 3 Participatiewet). De Memorie van Toelichting geeft op dit punt geen verdere toelichting. Gemeenten zullen hierover zelf regels moeten stellen. Voor wat betreft de frequentie van de betaling kunnen gemeenten een aantal keuzes maken:

  • eenmalige uitbetaling van de individuele studietoeslag (bijvoorbeeld jaarlijks); óf
  • periodieke uitbetaling van de individuele studietoeslag (bijvoorbeeld maandelijks).

Als gemeenten voor periodieke betaling kiezen kan het ongewenste effect ontstaan dat een persoon al lang geen studie meer volgt. Artikel 36b Participatiewet stelt namelijk dat de persoon op datum van de aanvraag aan de voorwaarden moet voldoen. Het kan in de praktijk zo zijn dat een persoon wel nog individuele studietoeslag krijgt uitgekeerd (in maandelijkse termijnen), maar op enig moment na de aanvraag niet meer aan de voorwaarden voldoet, omdat hij bijvoorbeeld de studie heeft gestaakt. Mijns inziens levert dit een ongewenst neveneffect op. Het zou immers niet moeten kunnen dat personen die na datum van de aanvraag niet meer aan de voorwaarden voldoen, wel nog deze toeslag krijgen uitbetaald.

Modelverordening individuele studietoeslag

Kluwer Schulinck heeft voor klanten een modelverordening individuele studietoeslag ontwikkeld. Daarnaast heeft Kluwer Schulinck samen met de VNG een Handreiking Invoeringswet Participatiewet ontwikkeld. De modelverordening en de handreiking zijn opgenomen in Schulinck Participatiewet.