Gemeenten kunnen voor voorzieningen in het kader van de Wmo 2015 en de Jeugdwet een persoonsgebonden budget (pgb) toekennen. Maar, wanneer is het tarief van een pgb toereikend? In de afgelopen jaren zijn er verschillende uitspraken over dit onderwerp verschenen. Dat heeft er naar mijn mening voor gezorgd dat we inmiddels een helder antwoord kunnen geven op deze vraag. 

Zowel in de Jeugdwet als in de Wmo 2015 is bepaald dat een pgb toereikend moet zijn om de noodzakelijke voorziening te kunnen inkopen. Maar, in dezelfde wetten staat ook dat de gemeente geen hoger pgb hoeft te verstrekken dan de kosten die de gemeente kwijt zou zijn bij een voorziening in natura. Deze twee bepalingen kunnen haaks op elkaar staan. Denk bijvoorbeeld aan de situatie dat de gemeente – als gevolg van afgedwongen kortingen – een voorziening in natura inkoopt voor € 75,00 terwijl een cliënt voor dezelfde voorziening € 95,00 moet betalen.

In verschillende uitspraken hebben rechters geoordeeld dat gemeenten bij het bepalen van de hoogte van een pgb in beginsel mogen uitgaan van tarieven die gebaseerd zijn op de kosten van de voorziening in natura. Maar, dan moet de cliënt wel voor dat bedrag bij tenminste één aanbieder een passende en toereikende voorziening kunnen inkopen.

Om dit te bereiken kunnen gemeenten in hun contracten bedingen dat een cliënt de voorziening in geval van een pgb voor dezelfde prijs als de gemeente kan inkopen. In dat geval kan de cliënt met het pgb-bedrag dat hij ontvangt daadwerkelijk de noodzakelijke voorziening inkopen, zodat het college voldoet aan de verplichting om een toereikend pgb toe te kennen. Uiteraard staat het de cliënt vrij om een voorziening in te kopen bij een aanbieder die een hoger bedrag in rekening brengt. In dat geval zijn de ‘meerkosten’ wel voor rekening van de cliënt zelf.

Keuze uit meerdere aanbieders

Ik ben van mening dat de hoogte van een pgb niet zodanig hoeft te zijn dat het de keuze uit meerdere aanbieders mogelijk maakt. Leidend is de vraag of de cliënt met het pgb-tarief de aangewezen hulp kan inkopen, al is dat alleen maar bij de door de gemeente gecontracteerde aanbieder. Deze uitleg is onder de Wmo 2007 al door de Centrale Raad van Beroep (CRvB) gegeven en ook onder de Wmo 2015 delen verschillende rechtbanken deze visie.

De rechtbank Amsterdam wijkt in dit kader als enige af en oordeelt dat de door het college gehanteerde bekostigingssystematiek er niet toe mag leiden dat een cliënt alleen bij de gecontracteerde aanbieder met het pgb een voorziening kan inkopen. In de Jeugdwet en de Wmo 2015 en ook in de parlementaire geschiedenis zie ik echter geen aanknopingspunt om te concluderen dat sprake moet zijn van een keuze tussen meerdere aanbieders. Naar mijn mening voldoet een gemeente aan zijn wettelijke verplichting als hij een tarief toekent dat de cliënt in staat stelt bij ten minste één aanbieder een passende voorziening in te kopen.

Passende voorziening

Over de vraag wat een passende voorziening is, kun je overigens sterk van mening verschillen. Dat zagen we bijvoorbeeld in een recente uitspraak van de CRvB. De door de cliënt gewenste aanbieder brengt een hoger tarief in rekening dan het door de gemeente toegekende pgb-bedrag. Dit bedrag heeft de gemeente gebaseerd op de kostprijs van de door de gemeente gecontracteerde zorg. Uit extern medisch advies blijkt dat voor deze cliënt niet elke zorgverlener kan worden ingezet en het niet raadzaam is dat van zorgverlener wordt gewisseld. Op basis hiervan is de zorg die de gecontracteerde aanbieder biedt volgens de cliënt niet passend. Daarom mocht de gemeente bij het bepalen van het pgb-tarief  volgens cliënt niet uitgaan van de kostprijs die deze gecontracteerde aanbieder in rekening brengt. De CRvB maakt daar in deze zaak korte metten mee. Uit het medisch advies kan volgens de CRvB niet worden afgeleid dat het door de gemeente gecontracteerde aanbod niet kan voorzien in passende hulp. Volgens de CRvB mocht de gemeente dus volstaan met het pgb-bedrag dat gebaseerd was op de kostprijs van de door de gemeente gecontracteerde zorg.

Onderzoek of de voorziening die in de specifieke situatie passend is met het gehanteerde tarief kan worden ingekocht

Uiteraard gaat het hier om een op zichzelf staande casus en kan hieruit niet worden afgeleid dat het gecontracteerde aanbod van de gemeente altijd passend zal zijn. Ik adviseer gemeenten dan ook om altijd te onderzoeken (en uiteindelijk in het besluit te motiveren) of de voorziening die in de specifieke situatie passend en kwalitatief verantwoord is met het gehanteerde tarief daadwerkelijk kan worden ingekocht. Als dat niet het geval is moet de gemeente een hoger tarief bieden dat de cliënt daar wel toe in staat stelt.