Naast de (wijk)teams van gemeenten hebben huisartsen een belangrijke rol in de toegang tot jeugdhulp. Huisartsen hebben een eigen verwijsbevoegdheid naar alle vormen van jeugdhulp. En daar maken ze vaak gebruik van. Gemeenten worstelen nog al eens met deze rol van de huisarts. Dat merken we in contacten met gemeenten en het blijkt ook uit de eerste tussenevaluatie van de Jeugdwet. Huisartsen opereren autonoom en dat geeft gemeenten het gevoel dat ze minder goed regie kunnen voeren op de toegang tot jeugdhulp en hun jeugdhulpbudget.  Is de rol van de huisarts in de Jeugdwet inderdaad een knelpunt?

Laten we eerst kort stilstaan bij de reden van de wetgever om de huisarts zo’n vergaande bevoegdheid te geven. De gedachte daarachter is dat huisartsen bij uitstek in staat zijn om in te schatten wat de problematiek van een jeugdige is en hen te verwijzen naar passende zorg. Dit is immers het vak van de huisarts. Daarnaast is de huisarts laagdrempelig en voor ouders en jeugdigen een vertrouwde hulpverlener. Hierdoor heeft de huisarts een belangrijke signalerende functie.

Op het eerste oog lijkt er niets aan te merken op de rol van de huisarts in de Jeugdwet. Als je echter bedenkt dat de regierol en de verantwoordelijkheid voor het jeugdhulpbudget bij gemeenten ligt, is de worsteling van gemeenten ook voor te stellen. Want hoe kunnen zij grip houden op het jeugdhulpbudget als huisartsen ongelimiteerd naar jeugdhulp kunnen verwijzen? En hoe kunnen gemeenten beleidsvisies doorvoeren als huisartsen volledig autonoom beslissen over hun jeugdhulpverwijzingen?

Beperken verwijsbevoegdheid?

Er zijn gemeenten die gelet op bovengenoemde ‘uitdagingen’ de verwijsbevoegdheid proberen te beperken. Kijk bijvoorbeeld naar de Verordening Jeugdhulp van de gemeente Amsterdam. Zij hebben een werkwijze in het leven geroepen waarbij jeugdigen en ouders na verwijzing van een huisarts naar hoog-specialistische jeugdhulp – behalve bij zwaarwegende bezwaren –  eerst langs het gemeentelijke lokale team moeten. Het lokale team bekijkt dan of de analyse van de huisarts naar de zorgbehoefte ook in de breedte is gemaakt (op andere domeinen) en of aanvullende afspraken nodig zijn over de rol van het lokale team of andere voorzieningen. Op die manier wordt volgens de gemeente effectievere zorg ingezet. Het feit dat de gemeente dan ook meer regie over de ‘jeugdhulp-portemonnee’ heeft, zal ongetwijfeld ook een belangrijke rol hebben gespeeld. Nog los van de vraag of een dergelijke beperking van de zelfstandige verwijsbevoegdheid van huisartsen juridisch is toegestaan, vraag ik me af of dit de beste oplossing is.

Investeren in goede samenwerkingsrelatie

Naar mijn mening zou de oplossing juist gezocht moeten worden in het uitbouwen van de samenwerkingsrelatie tussen gemeenten en huisartsen. Een goede samenwerking is essentieel voor het bereiken van de doelen uit de Jeugdwet. Dat zorgt er immers voor dat kinderen de juiste hulp krijgen en niet onnodig worden doorverwezen, of juist snel specialistische hulp krijgen als dat nodig is. Ook wordt daarmee voorkomen dat onnodige (vertragende) stappen moeten worden gezet om jeugdhulp te krijgen. Daarnaast zorgt dit er voor dat huisartsen alleen naar gecontracteerde jeugdhulpaanbieders verwijzen. De wetgever heeft in de Jeugdwet expliciet bepaald dat gemeenten en huisartsen afspraken moeten maken over de invulling van de verwijsmogelijkheid en de voorwaarden waaronder de arts verwijst . 

Een goede samenwerkingsrelatie is er natuurlijk niet zomaar. Het kost tijd en energie om gesprekken op gang te krijgen en om elkaar te leren kennen en vertrouwen. Maar als beide partijen daarvoor openstaan en de expertise van de ander op waarde kunnen schatten, zullen ze elkaar ook meer gaan opzoeken. Zo zijn de eerste praktijkvoorbeelden al bekend waarbij huisartsen er zelf voor kiezen om jeugdigen en ouders door te verwijzen naar wijkteams, omdat dat volgens hen de voor de jeugdige meest passende hulp is. 

 Informeer huisartsen over het jeugdhulpaanbod in de gemeente

Het is uiteraard belangrijk dat huisartsen weten naar wie ze kunnen verwijzen en welk jeugdhulpaanbod er in de betreffende gemeente beschikbaar is. Nu missen huisartsen die informatie nogal eens. Dan is het logisch dat huisartsen veelal naar specialistische zorg verwijzen bij aanbieders waar ze al jaren goede ervaringen mee hebben. Dat is zonde. Als huisartsen weten wat de mogelijkheden zijn van (lichte vormen van) jeugdhulp die lokale wijkteams en andere jeugdhulpaanbieders kunnen bieden, zullen ze daar ook sneller naar verwijzen. Dat zorgt er voor dat de jeugdige de best passende hulp krijgt en  ook de druk op specialistische zorg kan verminderen.

Overweeg inzet POH

Naast investering in een goede samenwerkingsrelatie, worden er ook goede resultaten bereikt via de inzet van de praktijkondersteuner Jeugd (POH-Jeugd). De POH-jeugd is door zijn ervaring, inzicht in jeugdproblematiek en samenwerking in wijkteams vaak een positieve en verbindende schakel tussen huisarts en wijkteam.  In bepaalde regio’s leidt de inzet van de POH-jeugd al tot minder doorverwijzingen naar specialistische jeugdhulp en besparingen op het budget voor jeugdhulp.

Dus gemeenten, probeer de huisarts niet te omzeilen, maar investeer in de samenwerkingsrelatie en zet een POH in als verbindende schakel. En huisartsen, ga de samenwerking met gemeenten aan! Dat zorgt er echt voor dat jeugdigen sneller en passendere jeugdhulp kunnen krijgen.