Het kabinet wil (uitbreiding van) commerciële schuldbemiddeling. Die mogelijkheid en de bijbehorende voorwaarden zijn neergelegd in het (concept) Vrijstellingsbesluit schuldbemiddelaars. Het wordt besproken in de Tweede Kamer naar aanleiding van een motie van waakzame Tweede Kamerleden Kuzu en Schouten. Ik verwacht dat de Tweede Kamer op zijn minst zal oordelen dat de gestelde voorwaarden tekortschieten. Hopelijk komt het kabinet ook tot dat inzicht.

Op het vrijstellingsbesluit valt nogal wat aan te merken. De noodzaak van (uitbreiding van) commerciële schuldbemiddeling staat bijvoorbeeld lang niet vast. Passende scholingseisen ontbreken. De gevolgen voor de instroom in de Wsnp zijn niet onder ogen gezien.

Noodzaak uitbreiding commerciële schuldbemiddeling staat niet vast

Op dit moment mogen gemeenten, gemeentelijke kredietbanken, gemeentelijke instellingen, advocaten, curatoren, bewindvoerders, notarissen, deurwaarders, registeraccountants en accountants-administratieconsulenten schuldbemiddelen, al dan niet tegen betaling. Weliswaar neemt de vraag naar schuldbemiddeling toe, maar onderzoek naar de (on)toereikendheid van het aanbod is niet gedaan. Onlangs is wettelijk vastgelegd dat voortaan niet alleen curatoren en bewindvoerders ingevolge de Faillissementswet mogen schuldbemiddelen, maar ook zogenoemde professionele ‘beschermings’curatoren en professionele beschermingsbewindvoerders. Die zijn voor drie of meer personen ‘beschermings’curator, beschermingsbewindvoerder of mentor en voldoen aan wettelijke kwaliteitseisen (zie verder de artikelen 1:383 lid 7 en 1:435 lid 7 BW). Op deze recente uitbreiding is geen acht geslagen in het (concept) Vrijstellingsbesluit schuldbemiddelaars, terwijl die recente uitbreiding toch al op 1 november 2011 was voorgesteld.

Scholingseisen zijn onvoldoende

De (kwaliteits)eisen uit het vrijstellingsbesluit zijn onvoldoende voor échte kwaliteit. Voor de professionele ‘beschermings’curatoren en professionele beschermingsbewindvoerders waarover hierboven is gesproken gelden scholingseisen. Voor de professionele ‘beschermings’curator geldt het vereiste van een diploma op MBO-4-niveau. Voor de professionele beschermingsbewindvoerder die is benoemd in een bewind wegens verkwisting of het hebben van problematische schulden, geldt de eis dat hij ten minste een HBO-diploma moet hebben, dan wel ten minste twee jaar als bewindvoerder moeten hebben gefungeerd. Waarom zou aan alle schuldbemiddelingsgerechtigden niet de eis mogen worden gesteld dat zij een HBO-werk- en denkniveau hebben? Schuldbemiddeling is ingewikkeld werk. Een MBO-4-niveau, zoals dat voor ‘beschermings’curatoren geldt, is onvoldoende.

Mogelijk gevolgen voor instroom in de Wsnp

Het ontbreken van passende scholingseisen is een ernstige zaak. Het kan (onbedoelde) gevolgen hebben voor de instroom in de Wsnp. Commerciële schuldbemiddelaars die voldoen aan de – ontoereikende – (kwaliteits)eisen uit het vrijstellingsbesluit zullen niettemin de zogeheten artikel 285 Fw-verklaring mogen afgeven. Deze verklaring is, kort gezegd, het entreebewijs voor de Wsnp. Ook een verklaring van een niet écht gekwalificeerde schuldbemiddelaar kan de rechterlijke toets doorstaan en toegang geven tot de Wsnp. De rechter kijkt namelijk niet naar de échte kwaliteit van de schuldbemiddelaar; hij toetst enkel of de verklaring met redenen is omkleed.

Kortom: scherp de eisen aan!

Noodzaak, scholingseisen, instroom in de Wsnp: het is een greep uit wat er zoal is aan te merken op (de (kwaliteits)eisen van) het Vrijstellingsbesluit schuldbemiddelaars. Als al wordt gekozen voor (uitbreiding van) commerciële schuldbemiddeling, laat dat dan gebeuren onder flinke aanscherping van die eisen!

Tot slot: tijdschriftartikel en reactie minister Kamp

Over dit thema heb ik een artikel geschreven in het Tijdschrift Schuldsanering (jaargang 2014, nr. 1). De vaste commissie voor Economische Zaken heeft dat onder de aandacht gebracht van minister Kamp (EZ). In zijn reactie op het tijdschriftartikel wijst de minister op een ontwikkeling dat schulden steeds vaker voorkomen bij werkende huishoudens met een modaal of zelfs bovenmodaal inkomen, die vaak geen gebruik (willen) maken van gemeentelijke schuldhulpverlening. Daarmee staat mijns inziens echter misschien wel de wenselijkheid, maar nog niet de noodzaak van commerciële schuldbemiddeling vast.

In dezelfde reactie merkt de minister over de kwaliteit van de schuldbemiddeling op dat individuele schuldeisers een belangrijke rol spelen bij de acceptatie van een private schuldbemiddelaar en dat schuldeisers een duidelijke voorkeur hebben om een regeling te sluiten met schuldbemiddelaars die bekend staan om kwalitatief goede en betrouwbare dienstverlening. Wat hier ook van zij, ik wijs hier in ieder geval op de mogelijkheid dat de commerciële schuldbemiddelaar via de rechter kan afdwingen dat hij een overeenkomst tot stand brengt tussen zijn opdrachtgever (de schuldenaar) en diens schuldeisers. Dat kan namelijk via de procedure van artikel 287a van de Faillissementswet, het zogeheten dwangakkoord. Ik betwijfel of de rechter in die procedure het verweer van de schuldeisers zal accepteren dat het schuldbemiddelingsbureau niet is gecertificeerd conform de norm NEN 8048-1, niet is aangesloten bij een betrouwbare brancheorganisatie of niet op een andere manier kan aantonen dat zijn dienstverlening van goede kwaliteit is.