Gemeenten gebruiken vaak dezelfde (standaard)beleidsregels, maar zij lijken zich niet altijd te realiseren wat de gevolgen van hun Wgs-beleid zijn voor de toegang tot de Wsnp. Daarmee ontbreekt ook visie op wat de gemeente voor haar inwoners met problematische schulden wil betekenen. Over dit laatste zouden gemeenten eens kritisch moeten nadenken. Vervolgens zouden ze (nieuw) beleid moeten vaststellen waarin hun visie tot uitdrukking komt.

Het belangrijkste scharnierpunt tussen het Wgs-beleid en de toegang tot de Wsnp is de poging tot een buitengerechtelijke (minnelijke) schuldregeling. Die poging is een randvoorwaarde voor toegang tot de Wsnp. Als de gemeente geen schuldhulpverlening toekent, besluit zij daarmee ook om geen poging te ondernemen om tot een minnelijke schuldregeling te komen. Als ook geen andere bevoegde partij, zoals bijvoorbeeld een advocaat, zo’n deugdelijke poging onderneemt, verklaart de faillissementsrechter de artikel 285 Fw-verklaring niet-ontvankelijk (vergelijk artikel 285 lid 1 onder f Fw).

Op die manier is de toegang tot de Wsnp mede afhankelijk van het gemeentelijke beleid voor toe- of afwijzing van een Wgs-aanvraag. Wil de gemeente iemand de toegang tot de Wsnp ontzeggen doordat een poging tot een minnelijke regeling achterwege blijft? Of wil de gemeente dit juist voorkomen?

Wanneer de gemeente wenst dat degenen die op inhoudelijke gronden kunnen worden toegelaten tot de Wsnp (vergelijk artikel 288 Fw) ook daadwerkelijk worden toegelaten, dan vereist dat twee dingen. Ten eerste: kennis van de inhoudelijke criteria voor toelating tot de Wsnp. Ten tweede: het in vervulling laten gaan van de randvoorwaarde voor toelating tot de Wsnp, dat wil zeggen, een minnelijke schuldregeling starten als een andere (al dan niet commerciële) schuldbemiddelaar dat niet doet. Strandt de minnelijke schuldregeling, dan is er tenminste doorstroom naar de Wsnp.

De gemeente kan er natuurlijk voor kiezen zich ervan te verzekeren dat een minnelijke schuldregeling óók wordt gestart – is het niet door de gemeente, dan toch door een andere schuldbemiddelaar – wanneer niet wordt voldaan aan de inhoudelijke criteria voor toelating tot de Wsnp. Zo komt betrokkene in ieder geval nog ergens voor in aanmerking: het minnelijk traject. En laat me u niet horen zeggen dat schuldeisers zonder de dreiging van de Wsnp niet akkoord gaan met een minnelijke schuldregeling. Met toepassing van artikel 287a Fw (dwangakkoord) zullen ze wel moeten. De toewijsbaarheid van een dwangakkoord is niet afhankelijk van de toewijsbaarheid van het toelatingsverzoek voor de Wsnp (Hoge Raad 14-12-2012, ECLI:NL:HR:2012:BY0966).

Omgekeerd kan de gemeente ervoor kiezen om in gevallen waarin wél wordt voldaan aan de inhoudelijke criteria voor toelating tot de Wsnp, tóch geen minnelijke schuldregeling te starten. Als ook niemand anders de mogelijkheid van een minnelijke schuldregeling beproeft, dan heeft die keuze wel tot gevolg dat betrokkene tussen wal en schip valt: doordat er niet is voldaan aan de randvoorwaarde dat een minnelijke regeling is beproefd, wordt de weg naar de Wsnp versperd.

Kortom: wat wil de gemeente voor haar inwoners betekenen waar het gaat om het oplossen van problematische schulden? Deze vraag beantwoorden betekent besef van zowel het hierboven beschreven randcriterium als de inhoudelijk criteria voor toelating tot de Wsnp. Eerst met dit besef kunnen gemeenten een visie op schulddienstverlening ontwikkelen en vertalen in gemeentelijk beleid.