In CRvB 06-12-2016, nr. 16/3986 PW oordeelt de CRvB dat artikel 3 lid 2 onderdeel a Participatiewet strijd oplevert met het gelijkheidsbeginsel van artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke rechten (IVBPR). Dit artikel bepaalt het volgende: ‘allen zijn gelijk voor de wet en hebben zonder discriminatie aanspraak op gelijke bescherming door de wet. In dit verband verbiedt de wet discriminatie van welke aard ook (…)’.

De CRvB is van mening dat de situatie van ongehuwd samenwonenden gelijk moet worden gesteld aan de situatie van samenwonende familieleden in de tweede graad. Artikel 3 lid 2 onderdeel a Participatiewet, dat bepaalt dat niet als gehuwden worden aangemerkt familieleden in de tweede graad, van wie er een zorgbehoevend is is dan in strijd met het IVBPR. In mijn noot bij deze uitspraak heb ik al betoogd dat ik de mening van de CRvB niet deel. De staatssecretaris heeft aangegeven dat er een wetswijziging in voorbereiding is als gevolg van deze uitspraak. De inhoud van het wetsvoorstel is overigens nog niet openbaar gemaakt. Mijn reactie op het voorstel van de staatssecretaris om de wet aan te passen en ook als niet gehuwd aan te merken de ongehuwd samenwonenden van wie er een zorgbehoevend is was dan ook: “is dit niet prematuur? Moeten we niet eerst het cassatieberoep afwachten?”.

Ongerechtvaardigd onderscheid  tussen gehuwd en ongehuwd samenwonenden

Ik ga mijn noot hier niet herhalen, maar de gevolgen van de voorgestelde wetsaanpassing beschrijven. Naar mijn mening levert een dergelijke aanpassing namelijk pas echt strijd op met artikel 26 IVBPR. Er wordt dan een ongerechtvaardigd onderscheid gemaakt tussen gehuwd en ongehuwd samenwonenden. Overigens moet u bij gehuwd ook lezen: geregistreerd partners. Familieleden in de tweede graad kunnen niet met elkaar huwen en zullen in de regel samen geen kinderen krijgen. Alleen al daarmee onderscheidt deze gezamenlijke huishouding zich van die waarin twee personen, niet zijnde familieleden in de tweede graad, samenleven als waren zij gehuwd. Het aangaan van een huwelijk of registreren van een partnerschap is een vrije keuze en maakt de leefsituatie ten opzichte van partners die daarvoor niet gekozen hebben niet anders. Uit de relatie van niet-gehuwd samenwonenden kunnen kinderen worden geboren. De geboorte van een kind uit een dergelijke relatie levert  niet voor niets een onweerlegbaar rechtsvermoeden op voor het voeren van een gezamenlijke huishouding (artikel 3 lid 4 onderdeel b Participatiewet). Wanneer familieleden in de tweede graad een woning delen moet de gezamenlijke huishouding aannemelijk worden gemaakt. Ook hierin verschillen de situaties van elkaar.

Ongerechtvaardigd onderscheid tussen gehuwd en ongehuwd samenwonenden door voorstel.

De voorgestelde wetsaanpassing zal ertoe leiden dat er een onderscheid wordt gemaakt tussen gehuwden en ongehuwden met kinderen. Of wordt er voor die situatie een uitzondering gemaakt? In dat geval wordt er dan weer onderscheid gemaakt tussen ongehuwd samenwonenden met kinderen en ongehuwd samenwonenden die al dan niet gewild kinderloos zijn gebleven. Kortom, een dergelijke aanpassing zal moeten leiden tot het beschrijven van allerlei uitzonderingen, mitsen en maren. Onnodig vind ik. Laten we artikel 3 lid 2 onderdeel a Participatiewet toch ongemoeid. Dit artikel biedt aan broers, zussen, grootouders en kleinkinderen de mogelijkheid om elkaar in huis op te nemen wanneer er sprake is van zorgafhankelijkheid, zonder dat dit van invloed is op het recht op bijstand als zodanig. En zoals ik in mijn noot al aangaf: over hoeveel gevallen hebben we het eigenlijk.