Regelmatig ontvangen we op onze juridische helpdesk vragen over welke bijstandsnorm moet worden verstrekt in situaties waarbij de niet-rechthebbende partner buiten het gezinsverband (in detentie) in het buitenland verblijft. Vanaf 1 januari 2016 is artikel 24 Participatiewet gewijzigd en moet volgens de Participatiewet een bijstandsnorm van 50% van de gehuwdennorm worden verstrekt. De wetgever lijkt er van uit te gaan dat in alle gevallen kosten gedeeld kunnen worden met de niet-rechthebbende partner. Diezelfde wetgever heeft er alleen niet bij stil gestaan dat de niet-rechthebbende partner ook buiten het gezinsverband kan verblijven zoals bijvoorbeeld in het buitenland of in detentie in het buitenland. De achterblijvende bijstandsgerechtigde kan in veel gevallen helemaal geen kosten delen met de niet-rechthebbende partner in het buitenland en wordt op deze manier 'dubbel' gestraft.

De niet-rechthebbende partner in het buitenland

Er kunnen verschillende redenen zijn waarom een partner van een bijstandsgerechtigde geen recht op bijstand heeft, ook wel de niet-rechthebbende partner genoemd. Denk bijvoorbeeld aan de partner zonder rechtmatig verblijf of de studerende partner. De partner verblijft dan in het gezinsverband en afhankelijk van de situatie kunnen wel of niet kosten gedeeld worden met de bijstandsgerechtigde. In deze opinie richt ik mij op de niet-rechthebbende partner die tijdelijk gescheiden leeft van de bijstandsgerechtigde, omdat hij bijvoorbeeld in het buitenland verblijft. Het gaat dan om de bijstandsgerechtigde die verder geen kostendelers heeft en waarop artikel 24 Participatiewet van toepassing is. Als er sprake is van andere kostendelers in het huishouden, wordt de uitkering namelijk berekend volgens de kostendelersnorm op grond van artikel 22a Participatiewet. Tot 1 januari 2016 regelde artikel 24 (oud) Participatiewet dat de achterblijvende partner een bijstandsnorm gelijk aan 70% van de gehuwdennorm ontving. Dit bedroeg op 31 december 2015 € 962,63 netto inclusief vakantietoeslag voor een alleenstaande (ouder) tussen de 21 jaar en pensioengerechtigde leeftijd.

Artikel 24 Participatiewet per 1 januari 2016

Vanaf 1 januari 2016 is artikel 24 Participatiewet gewijzigd en heeft de rechthebbende partner recht op een bijstandsnorm van 50% van de gehuwdennorm. Dit bedraagt op 1 januari 2016 € 694,79 netto inclusief vakantietoeslag, als de bijstandsgerechtigde tussen de 21 jaar en de pensioengerechtigde leeftijd is. Het moge duidelijk zijn dat deze groep te maken krijgt met een grote inkomensachteruitgang. De wijziging van artikel 24 Participatiewet pakt vooral zeer krom uit in situaties waarbij de partner in het buitenland (bijvoorbeeld in detentie) verblijft. De partner in het buitenland verblijft in dat geval tijdelijk buiten het gezinsverband. Onder het ‘oude’ artikel 24 Participatiewet werd in deze situaties een bijstandsnorm van 70% toegepast. Vanaf 1 januari 2016 moet een bijstandsnorm van 50% worden toegepast. De wetgever gaat er hierbij vanuit dat de bijstandsgerechtigde kosten kan delen met de niet-rechthebbende partner. Zo blijkt ook uit de toelichting bij het nieuwe artikel 24 Participatiewet (TK 2015-2016, 34 273, nr. 3, p. 26-27):

“In dit artikel wordt aangesloten bij het principe van de kostendelersnorm door te regelen dat bij gehuwden waarvan een echtgenoot niet-rechthebbend is (en zonder kostendelende medebewoners) de norm voor de rechthebbende gelijk is aan 50% van de gehuwdennorm (…).”  

De wetgever vooronderstelt dus dat (in alle situaties) kosten gedeeld kunnen worden met de bijstandsgerechtigde. Juist in de situatie dat de niet-rechthebbende partner in het buitenland tijdelijk gescheiden leeft van de rechthebbende partner, kunnen vaak helemaal geen kosten gedeeld worden. Denk dan bijvoorbeeld aan de partner die in het buitenland in detentie verblijft. De bijstandsgerechtigde heeft in die situatie helemaal geen inkomen om te delen met de niet-rechthebbende partner in het buitenland. De wetgever lijkt dan ook te zijn vergeten dat er ook nog een groep bijstandsgerechtigden is waarvan de niet-rechthebbende partners geen inkomen hebben waarmee kosten gedeeld kunnen worden, omdat zij bijvoorbeeld buiten het gezinsverband in het buitenland verblijven.

Overgangsrecht en maatwerk

De wetgever heeft in artikel 78aa Participatiewet overgangsrecht geregeld. Op basis hiervan wordt nog van 1 januari 2016 tot 1 juli 2016 het ‘oude’ artikel 24 Participatiewet (bijstandsnorm van 70%)  toegepast. Vanaf 1 juli 2016 wordt het nieuwe artikel 24 Participatiewet toegepast (bijstandsnorm van 50%). De achterblijvende partner krijgt dan met een grote inkomensachteruitgang te maken en wordt op deze manier ‘dubbel’ gestraft. Een bijstandsnorm van 50% zal in veel situaties te laag zijn om in de kosten van levensonderhoud te voorzien. Het lijkt me aangewezen om de uitkering vanaf 1 juli 2016 in dit soort situaties hoger af te stemmen met toepassing van artikel 18 lid 1 Participatiewet. Ook in de toelichting staat vermeldt dat het college in individuele gevallen maatwerk kan leveren en op basis van artikel 18 lid 1 Participatiewet de bijstand kan afstemmen op de omstandigheden (TK 2015-2016, 34 273, nr. 3, p. 26-27). Het lijkt logisch om voor de hoogte van de bijstand aansluiting te zoeken bij het niveau dat voor de wijziging van artikel 24 Participatiewet werd ontvangen. Echter hoeft dat niet de maatstaf te zijn. Artikel 18 lid 1 Participatiewet vergt namelijk maatwerk aan de hand van de individuele feiten en omstandigheden van de belanghebbende. De groep bijstandsgerechtigden die door de wijziging van artikel 24 Participatiewet fors wordt getroffen kan dan langs de weg van artikel 18 lid 1 Participatiewet ‘gecompenseerd’  worden.