Meer gemeenten vragen zich af in hoeverre ze burgers tegemoet kunnen komen door hen via de digitale weg zaken met de gemeente te laten regelen. Een mooi efficiënt concept, voor aanvraag bijstand hoeft de burger spreekwoordelijk zijn stoel niet meer uit. Door de verschillende waarborgen mag een gemeente er op vertrouwen dat de burger die normaliter tegenover hen zit bij een dergelijke aanvraag diezelfde burger is, maar is dat ook zo en is dat dan voldoende.

De naam DigiD impliceert een vorm van identiteitsbewijs, de burger heeft immers via een digitale spoor laten zien wie hij of zij is. De Rijksoverheid is in ieder geval duidelijk, DigiD is te vergelijken met het tonen van uw legitimatie op een website van de overheid zoals u uw legitimatie laat zien wanneer u bijvoorbeeld bij het gemeentehuis komt. In de bijstand is dit echter geen bewijsmiddel voor identificatie maar slechts een alternatief voor een handtekening. In de communicatie burger en overheid zal deze burger zich altijd en steeds opnieuw moeten legitimeren. Dat betekent dus niet dat wanneer een burger zich eenmaal met DigiD heeft ‘gelegitimeerd’ dat dit bij een bezoek aan de gemeente niet meer nodig zal zijn. 

De Algemene wet bestuursrecht (artikel 2:13 Awb ev.) biedt de gemeente ruimte om onder voorwaarden via elektronische weg te communiceren tenzij vormvereisten zich hiertegen verzetten. Binnen dit kader zou dus ook een aanvraag kunnen worden gedaan als het college deze weg heeft opengesteld.

Risico’s van digitaal aanvragen

Er kleven enkele risico’s aan het doen van een aanvraag bijstand via DigiD. Om recht op bijstand vast te stellen is – meer dan bij andere voorzieningen – het feitelijk vaststellingskader leidend. De papieren realiteit is wel van belang maar van ondergeschikt belang aan de werkelijkheid. De gemeente zal altijd gegevens moeten kunnen verifiëren en dus ook de identiteit. Het doen van een melding en aanvraag kan via de digitale weg, het vervolg op de aanvraag en de inhoudelijke toets ervan kan echter niet blijven bij een digitale of papieren exercitie.

Eén van de risico’s is dat er onduidelijkheid kan bestaan over de datum dat de uitkering kan ingaan. Bij het inregelen van een digitaal proces, zoals nu soms al via het UWV gebeurt, is het risico dat het onderscheid tussen ‘datum melding’ en ‘datum indienen aanvraag’ vervaagt.

Het idee achter het doen van een melding beroep op bijstand is dat de burger de tijd krijgt zich voor te bereiden op het doen van een aanvraag terwijl hij toch over de periode vanaf datum melding recht op bijstand kan krijgen. De gemeente moet de aanvrager in de gelegenheid stellen zijn aanvraag daadwerkelijk te doen en heeft hierdoor ruimte zich voor te bereiden op een aanvraag.  In een aantal gedigitaliseerde processen is de mogelijkheid tot melden niet meer duidelijk omschreven, er wordt een grote hoeveelheid gegevens opgevraagd waardoor niet meer duidelijk is dat het hier niet om een aanvraag maar om een melding gaat. Zodra hier onduidelijkheid over ontstaat dan moet dat in het voordeel van de burger worden uitgelegd (zie ECLI:NL:CRVB:2016:4467). Daarbij kan een gemeente aardig in de knel komen met het tijdig afhandelen van een aanvraag (mogelijke dwangsom) waarvan zij zelf niet dacht dat het een aanvraag was.

“De papieren realiteit is wel van belang maar van ondergeschikt belang aan de werkelijkheid”.

Een ander risico is dat feitelijk beoordelen lastig is wanneer iemand niet daadwerkelijk wordt gezien. Bijstand aanvragen vanaf een tropisch eiland is een reëele mogelijkheid. Een aantal gemeenten met een digitaalportaal weet maar al te goed dat dergelijke aanvragen bijstand vanuit het buitenland worden gedaan en soms zelfs worden toegekend terwijl de aanvrager daar nog is en dit verblijf niet bij hen bekend is ten tijde van de toekenning. Hierin zit een inhoudelijk risico, je kunt niet toetsen of belanghebbende zich in Nederland bevindt en zo ja voor hoe lang en hoe zich dit dan verhoudt tot de de uitsluitingsgrond en verblijfsduur in artikel 13 van de Participatiewet. Dan hebben we het nog niet gehad over de wijze waarop je vaststelt of iemand daadwerkelijk in de desbetreffende gemeente woont en of de aanvrager wel aan zijn verplichtingen kan voldoen.

Vaststellen identiteit dwingend voorgeschreven

Ondertekening doormiddel van DigiD is geen vervanging voor de identificatieplicht zoals neergelegd in artikel 17 lid 3 en lid 4 van de Participatiewet. Voor de uitvoering van de bijstand – waaronder ook de vaststelling op een aanvraag –  is een geldig legitimatiebewijs verplicht. Hoe iemands identiteit moet worden vastgesteld is in deze dwingend voorgeschreven in de Participatiewet. Bovendien kan de feitelijke beoordeling van de aanvraag niet middels een digitaal proces plaatsvinden. Zoiets basaals als bijvoorbeeld verblijf in Nederland kan niet digitaal worden vastgesteld. Verregaande digitalisering van het aanvraagproces is naar mijn mening dan ook ongewenst. De burger daadwerkelijk leren kennen ondervangt overigens meer dan alleen het handhavingsrisico en is in belang van zowel gemeente als burger.