Uitgangspunt in de Jeugdwet is dat voorzieningen voor jeugdhulp in natura worden verleend. Dat wil zeggen dat de jeugdige of zijn ouders in principe hulp ontvangt van een jeugdhulpaanbieder die door de gemeente is gecontracteerd. Alleen als de jeugdige of zijn ouders dit wenst kan het college een persoonsgebonden budget (pgb) verstrekken. Betekent dit dat jeugdigen en ouders de vrijheid hebben om te kiezen voor een pgb?

In de Jeugdwet zijn strenge voorwaarden verbonden aan het verstrekken van een pgb (zie artikel 8.1.1 Jeugdwet). Een van die voorwaarden is dat de jeugdige of zijn ouders zich gemotiveerd op het standpunt moet stellen dat de individuele voorziening die wordt geleverd door een aanbieder, niet passend is. Vanwege deze voorwaarde van motivering wordt er wel eens vanuit gegaan dat de door de gemeente ingekochte zorg in natura voorliggend is op het pgb en dat de jeugdige of zijn ouders moet bewijzen dat de door de gemeente ingekochte jeugdhulp niet voldoet. Naar mijn mening is dit echter een onjuiste interpretatie van de (bedoeling van de) wet(gever). Hiervoor moeten we de wetsgeschiedenis van de Wmo 2015 er bij pakken.

Wmo 2015

Aan het toekennen van een pgb werd in het wetsvoorstel Wmo 2015 aanvankelijk een gelijkluidende voorwaarde van motivering gesteld als in de Jeugdwet. In de Memorie van Toelichting bij dit wetsvoorstel werd aangegeven dat wanneer mensen voldoen aan de voorwaarden, zij het recht hebben om te kiezen voor een pgb waarmee zij zelf de ondersteuning kunnen regelen die tot de maatwerkvoorziening behoort. De leden van de GroenLinks-fractie waren van mening dat het wetsvoorstel het gemeentelijk aanbod boven de keuze voor een pgb stelt. Daarom is een amendement ingediend om de voorwaarde van motivering te schrappen, zodat de gelijkwaardige keuzemogelijkheid tussen het pgb en zorg in natura zou worden benadrukt.

De staatssecretaris vond het schrappen van die voorwaarde destijds niet wenselijk. De voorwaarde van motivering had volgens hem immers tot doel om degene die een pgb wenst daarvoor bewust te laten kiezen. Daarnaast zou het de gemeente informatie geven over tekortkomingen in het gecontracteerde aanbod, zodat zij hierop zou kunnen bijsturen. De staatssecretaris benadrukte dat de wet geen eisen stelt aan de te geven motivering. De kwaliteit van de motivering levert dan ook geen grond op voor de weigering van een pgb. De voorwaarde tot motivering is volgens de staatssecretaris imperatief: als de aanvrager in plaats van zorg in natura een pgb wenst, dan moet dat pgb (als aan de overige voorwaarden is voldaan) eenvoudigweg worden verstrekt.  

Geldt dit ook voor het persoonsgebonden budget in de Jeugdwet?

Hoewel deze nadere uitleg over de voorwaarde van motivering is gegeven in het kader van de Wmo 2015, ga ik er vanuit dat deze uitleg ook geldt voor de Jeugdwet. De voorwaarde voor motivering was in het wetsvoorstel Wmo 2015 immers identiek aan de voorwaarde in de Jeugdwet. Daarbij wordt in de Nota naar aanleiding van het Nader Verslag benoemd dat de toegang tot en de afwijzingsgronden voor een pgb in het wetsvoorstel Wmo 2015 en de Jeugdwet materieel uniform zijn geregeld; kleine verschillen in de formulering vinden hun oorzaak in de verschillende wettelijke kaders, maar leiden materieel niet tot een verschil in keuzevrijheid. 

Overigens is de voorwaarde van motivering in de Wmo 2015 naar aanleiding van het ingediende amendement wel aangepast. In de huidige Wmo 2015 dient de aanvrager alleen nog te motiveren dat hij de maatwerkvoorziening als pgb wenst geleverd te krijgen. Hij hoeft dus niet meer te stellen dat het aanbod van zorg in natura niet passend is. Dat deze bepaling in de Jeugdwet niet is aangepast leidt er naar mijn mening echter niet toe dat er een verschil in keuzevrijheid is voor een pgb op grond van de Wmo 2015 of de Jeugdwet. Uit de gehele wetsgeschiedenis blijkt immers dat de wetgever burgers in beide zorgwetten een volledige vrijheid heeft willen bieden als het gaat om de keuze tussen zorg in natura en een pgb.

Wat betekent dit in de praktijk?

Feit blijft dat de jeugdige of zijn ouders op grond van de Jeugdwet moet motiveren dat het bestaande aanbod van zorg in natura niet passend is. Uit deze argumentatie moet blijken dat de jeugdige of zijn ouders zich voldoende heeft georiënteerd op de voorziening in natura. Maar als dat het geval is mag de gemeente een pgb dus niet uitsluitend op de voorwaarde van motivering weigeren. Dit geldt ook wanneer de gemeente van mening is dat zij beschikt over een kwalitatief en kwantitatief toereikend aanbod in natura. De aanvrager hoeft dus niet te bewijzen dat het aanbod van zorg in natura niet passend is, maar moet dit enkel gemotiveerd stellen. Gemeenten mogen geen eisen stellen aan deze motiveringsplicht van de jeugdige of zijn ouders. Dit betekent naar mijn mening dus dat jeugdigen en ouders keuzevrijheid hebben tussen zorg in natura en een pgb. Als aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 8.1.1 Jeugdwet is voldaan, dan zal de gemeente dit pgb ook moet verstrekken.