In  het kader van de jeugdhulpplicht houdt de gemeente rekening met de vraag of en zo ja in hoeverre sprake is van ‘gebruikelijke hulp’. Maar wat is gebruikelijke hulp eigenlijk? Voor een definitie van deze term kunnen we helaas niet terugvallen op de tekst van de Jeugdwet. Gemeenten zullen dit begrip naar mijn mening dus zelf moeten invullen. 

Eerst nog een opmerking over de terminologie. De termen ‘gebruikelijke hulp’ en ‘gebruikelijke zorg’ worden in de praktijk nog al eens door elkaar gebruikt. Zoals gezegd komen beide termen niet voor in de Jeugdwet. Deze termen worden daarentegen wel genoemd in andere zorgwetten. Zo spreekt de Wmo 2015 van ‘gebruikelijke hulp’ en hebben de Wlz en de AWBZ het over ‘gebruikelijke zorg’. Omdat we in de Jeugdwet spreken over jeugdhulp (en niet over jeugdzorg, zoals dat onder de Wet op de jeugdzorg het geval was), vind ik het voor de hand liggen om in het kader van de Jeugdwet de term ‘gebruikelijke hulp’ te gebruiken.

Gebruikelijke hulp in het kader van eigen kracht

Gemeenten hoeven geen jeugdhulp in te zetten als de jeugdige of zijn ouders de ‘problemen’ zelf kunnen oplossen. Dat is geregeld in artikel 2.3 van de Jeugdwet. De eigen kracht van de jeugdige en zijn ouders staat dus voorop.

In het kader van de jeugdhulpplicht houdt de gemeente rekening met de vraag of en zo ja in hoeverre sprake is van ‘gebruikelijke 

Pas als zij er zelf niet uitkomen moet de gemeente hulp bieden. In het kader van deze eigen kracht speelt gebruikelijke hulp een rol. Als er jeugdhulp wordt verzocht voor taken waarvan het ‘gebruikelijk’ is dat ouders dit zelf oppakken hoeft de gemeente geen jeugdhulp toe te kennen. De eigen mogelijkheden van de ouders worden dan dus toereikend geacht.

Wat is de reikwijdte van gebruikelijke hulp?

Wat is gebruikelijke hulp in het kader van de Jeugdwet? Ik ga er vanuit dat daar in ieder geval de hulp en de zorg onder valt die ouders redelijkerwijs aan hun kind behoren te bieden. Maar misschien is de reikwijdte van dit begrip wel ruimer. Want mag er wellicht ook wat verwacht worden van anderen die in het gezin van de jeugdige wonen, zoals dat het geval is in de Wmo 2015 en de AWBZ? Zoals gezegd laat de Jeugdwet zich hier helaas niet over uit.

Ik denk dat in het kader van gebruikelijke hulp in de Jeugdwet alleen bekeken zou moeten worden wat van de ouders als opvoeders mag worden verwacht. Alleen de ouders dragen immers de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van hun kind. Het is naar mijn idee dan ook niet ‘gebruikelijk’ dat de opvoeding aan andere mensen (zoals bijvoorbeeld een meerderjarige inwonende zoon) wordt overgelaten. Dat wil overigens niet zeggen dat ik vind dat er geen rekening moet worden gehouden met het sociale netwerk van de jeugdige en in hoeverre zij de jeugdige kunnen ondersteunen bij zijn hulpvraag. De Jeugdwet gaat er immers ook vanuit dat een jeugdhulpvoorziening pas aan de orde komt als ook het sociaal netwerk geen of onvoldoende hulp kan bieden. Maar de beoordeling van de mogelijkheden van het sociaal netwerk speelt naar mijn mening pas een rol als al is vastgesteld dat de hulpvraag van de jeugdige de gebruikelijke taken van de ouders overstijgt. Zoals gezegd is dat mijn interpretatie van de wet en of rechters dit op dezelfde manier uitleggen weet ik niet. Hopelijk komt er snel jurisprudentie zodat de reikwijdte van dit begrip duidelijk wordt.

Opstellen van beleidskaders

In het kader van de jeugdhulpplicht is het belangrijk om te weten wanneer iets gebruikelijk is en wanneer er sprake is van bovengebruikelijk hulp. Omdat dit niet in de Jeugdwet is geregeld pleit ik er voor dat gemeenten hiervoor zelf een objectief afwegingskader opstellen. Op de eerste plaats wordt daarmee de kans op willekeur beperkt. Daarnaast zorgt dit er voor dat de grondslag voor het besluit beter inzichtelijk is. En ook burgers hebben er wat aan, omdat zij hun rechtspositie ‘aan de voorkant’ kunnen inschatten. 

Gemeenten lijken terughoudend in het opstellen van dergelijke beleidskaders, omdat gevreesd wordt dat daarmee de gedachte van het leveren van ‘maatwerk’ niet meer gerealiseerd kan worden. Ik zie dat anders. Professionals worstelen in de praktijk soms met de beoordeling van de vraag of er al dan niet sprake is van gebruikelijke hulp. De afweging die deze professional moet maken wordt naar mijn mening makkelijker als hij daarvoor kan terugvallen op een goed uitgewerkt objectief afwegingskader. En een afwegingskader over gebruikelijke hulp ondersteunt de professional dan juist bij de invulling van het maatwerk. 

Gemeenten kunnen bij het opstellen van dit beleid aansluiten bij de richtlijnen die hiervoor vóór 1 januari 2015 in de AWBZ en J-GGZ werden gehanteerd of bij de richtlijn gebruikelijke zorg uit de Beleidsregels indicatiestelling Wlz 2016. Maar gemeenten kunnen natuurlijk ook geheel eigen beleid ontwikkelen. 

Altijd een individuele afweging maken

Tot slot wil ik nog meegeven dat gemeenten in individuele situaties altijd een zorgvuldige individuele afweging moeten maken. Daarbij moet rekening worden gehouden met de specifieke omstandigheden van de jeugdige en zijn ouders. Ook als in het beleid bepaald is wat verstaan wordt onder gebruikelijke hulp. Als de gemeente een aanvraag tot jeugdhulp afwijst omdat de hulpvraag onder gebruikelijke hulp valt, moet deze beslissing goed worden gemotiveerd. Het is onvoldoende als de gemeente in dat kader alleen verwijst naar het beleid over gebruikelijke hulp. Wat in het ene gezin als gebruikelijke hulp kan worden gekwalificeerd, kan voor het andere gezin (gelet op de omstandigheden binnen dat gezin) immers leiden tot de conclusie van bovengebruikelijke hulp.