Aan leerlingen in de leeftijd van 18 tot 30 jaar die voortgezet onderwijs volgen, kan op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (Wtos) een tegemoetkoming scholieren worden verleend. Deze tegemoetkoming bestaat uit een (inkomensonafhankelijke) basistoelage en een (inkomensafhankelijke) aanvullende toelage. De aanvullende toelage bestaat uit een tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage (het les- of cursusgeld) en een tegemoetkoming in de schoolkosten.

De Wtos-basistoelage die voor de kosten van levensonderhoud wordt verstrekt, is een passende en toereikende voorliggende voorziening in de zin van artikel 15 lid 1 WWB voor de algemene noodzakelijke kosten van het bestaan. Dit volgt uit een recente uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB 26-03-2013, nrs. 11/1029 WWB e.a.). Ik vraag me echter af of deze uitspraak juist is.

De uitspraak werd gedaan in de zaak van de dochter van een alleenstaande moeder met een WWB uitkering. Toen de dochter 18 werd, werd de moeder aangemerkt als alleenstaande, waardoor haar uitkering verlaagd werd. De dochter ontving een Wtos-basistoelage, die minder was dan het bedrag waarmee haar moeders uitkering was verlaagd. De toelage was overigens ook behoorlijk lager dan de bijstandsnorm voor 18+. Het gezin ging er dus beduidend op achteruit. De dochter vroeg bijstand aan. Die aanvraag is afgewezen: de basistoelage Wtos moet volgens het college worden aangemerkt als een passende en toereikende voorliggende voorziening.

De CRvB oordeelt dat uit de MvT bij de Wtos, waaruit blijkt dat de basistoelage niet beoogt alle kosten te dekken, niet de conclusie getrokken kan worden dat de basistoelage slechts een toereikende en passende voorliggende voorziening is voor zover daarmee wordt voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan. De omstandigheid dat de basistoelage niet beoogt alle kosten te dekken laat de mogelijkheid open dat binnen de Wtos de bewuste keuze is gemaakt dat het niet noodzakelijk is de kosten te vergoeden die niet door de basistoelage worden gedekt. Bij toepassing van de WWB dient bij die keuze te worden aangesloten en kan voor de noodzakelijke kosten van het bestaan in beginsel geen bijstand worden verleend.

Verder oordeelt de CRvB dat uit de MvT die hoort bij Stb. 2003, 298 kan worden afgeleid dat de wetgever heeft beoogd dat voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, waaronder de kosten van levensonderhoud, de basistoelage moet worden beschouwd als een toereikende en passende voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 17 lid 1 Abw. Er is geen aanleiding ten aanzien van artikel 15 lid 1 WWB anders te oordelen, aangezien deze bepaling identiek is aan artikel 17 lid 1 Abw.
Uit de wetsgeschiedenis bij artikel 13 lid 2 onderdeel c WWB (TK 2010-2011, 32 815, nr. 7, p. 8) blijkt echter dat de wetgever de tegemoetkoming op grond van de Wtos niet als een passende en toereikende voorliggende voorziening ziet. Aangegeven wordt dat een jongere in aanmerking komt voor bijstand met inachtneming van de verplichtingen van de WWB indien hij onderwijs volgt, in verband daarmee een Wtos-tegemoetkoming ontvangt en onvoldoende middelen heeft om in zijn bestaan te voorzien. Het zou goed zijn geweest als de CRvB dit had meegenomen, ook al stamt het geschil uit een tijd van voor deze wijziging. Nu wordt teruggegrepen naar de wetsgeschiedenis uit 2003, terwijl de wetgever in 2010 aangeeft dat de Wtos niet toereikend is. Bovendien acht ik nog van belang dat iemand met Wtos niet is uitgesloten van het recht op bijstand op grond van artikel 13 WWB. Dit is wel het geval bij iemand die studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 ontvangt. Het is dan op z’n minst merkwaardig dat iemand die Wtos ontvangt toch geen bijstand kan krijgen op grond van artikel 15 WWB.

De vraag is of je kunt stellen dat de Wtos voldoende is voor de algemene noodzakelijke kosten van bestaan, als je de basistoelage vergelijkt met de bijstandsnorm. Als de dochter niet was gaan studeren, maar bijstand had aangevraagd, dan was de inkomensachteruitgang minder groot geweest. Het lijkt mij niet wenselijk dat jongeren om die reden dan maar niet gaan studeren: dat verkleint hun kansen op de arbeidsmarkt.

De CRvB zet hiermee de koers van het aansluiten bij de bedoeling van de voorliggende voorziening op verschillende gebieden voort, zoals ook op het gebied van de bijzondere bijstand bij medische kosten. In dit geval betwijfel ik echter of dat juist is geweest. De politiek is wat mij betreft aan zet!