Per 1 april 2021 is in de Awb geregeld dat een bestuursorgaan een geldschuld geheel of gedeeltelijk kan kwijtschelden als de nadelige gevolgen van de invordering onevenredig zijn in verhouding tot de met de invordering te bereiken doelen (artikel 4:94a Awb). De wetgever vindt dat kwijtschelding een oplossing kan zijn als een schuldenaar niet over enige betalingscapaciteit beschikt. Bovendien voorkomt het verdere escalatie van problemen. In deze publicatie bespreek ik de gevolgen voor vorderingen in het kader van de Participatiewet.

Wat behelst de bevoegdheid tot kwijtschelding?

De bevoegdheid tot kwijtschelding kan worden ingezet als de nadelen van de invordering niet meer in verhouding staan tot de te bereiken doelen. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat deze bevoegdheid slechts in uitzonderlijke gevallen kan worden toegepast. Bijvoorbeeld wanneer daar waar sprake is van betalingsonmacht en kwijtschelding escalatie van problemen kan voorkomen.¹ Gedacht kan worden aan vorderingen die waarschijnlijk nooit kunnen worden ingevorderd. De bevoegdheid om kwijt te schelden is er niet alleen om schuldenaren te helpen. De wetgever wijst ook op het belang om extra (onnodige) kosten voor bestuursorganen te voorkomen. Denk bijvoorbeeld aan de kosten van invordering, schuldsanering en huisvesting na huisuitzetting.² Een essentiële beperking van de reikwijdte van de nieuwe bevoegdheid tot kwijtschelding, is dat toepassing ervan niet mogelijk is als in de materiewet, zoals de Participatiewet, kwijtschelding is uitgesloten.

De hoofdregel in de Participatiewet is dat vorderingen – te betalen boetes en terugvordering van te veel of ten onrechte betaalde bijstand –  die zijn ontstaan wegens schending van de inlichtingenplicht niet kunnen worden kwijtgescholden.3 Hierop bestaan slechts enkele uitzonderingen die expliciet zijn neergelegd in de Participatiewet.4 Dit betekent dat de nieuwe kwijtscheldingsbevoegdheid bij vorderingen in verband met schending van de inlichtingenplicht, niet kan worden toegepast. De Awb-wetgever is zich hiervan bewust en heeft er expliciet voor gekozen zich niet te mengen in keuzes die zijn neergelegd in de materiewetten. Er is dus geen sprake van een aanvullende bevoegdheid daar waar kwijtschelding in de materiewet niet is toegestaan.5

Ten aanzien van vorderingen die niet zijn ontstaan wegens schending van de inlichtingenplicht kent de Participatiewet geen verbod tot kwijtschelding.6 Denk bijvoorbeeld aan een terugvordering wegens de ontvangst van een erfenis waardoor de bijstandsgerechtigde achteraf geen bijstand nodig had. Ten aanzien van dergelijke vorderingen kan de nieuwe kwijtscheldingsbevoegdheid wel worden toegepast. Maar is het bestuursorgaan en/of de schuldenaar daadwerkelijk geholpen met deze nieuwe wettelijke mogelijkheid?

De bevoegdheid tot kwijtschelding maakt het mogelijk om de nadelige gevolgen van de invordering af te wegen tegen het belang van de invordering. Maar feitelijk was die mogelijkheid er al.

Ik meen van niet. De bevoegdheid tot kwijtschelding maakt het mogelijk om de nadelige gevolgen van de invordering af te wegen tegen het belang van de invordering. Maar feitelijk was die mogelijkheid er al. Zowel het terugvorderen als het invorderen zijn discretionaire bevoegdheden. Dat betekent dat colleges al zijn gehouden om de bij het besluit betrokken belangen af te wegen.7 Bovendien zal een verzoek om kwijtschelding worden beoordeeld aan de hand van de beleidsregels terug- en invordering van de betreffende gemeente. Voor beleidsregels bevat de Awb al een hardheidsclausule: het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.8

De wetgever sluit met de formulering van de nieuwe kwijtscheldingsbevoegdheid aan bij de bestaande hardheidsclausules.9 En dat maakt mijns inziens dat de nieuwe bevoegdheid voor bijstandsvorderingen eigenlijk geen toegevoegde waarde heeft. Er is een bevoegdheid gecreëerd daar waar die onder de Participatiewet al bestaat. Nog daargelaten dat de bestaande belangenafweging en hardheidsclausule verplichten om af te wijken als de gevolgen onevenredig zijn. Terwijl de nieuwe kwijtscheldingsbevoegdheid slechts de mogelijkheid biedt om dat te doen. Juist daar waar de bestaande hardheidsclausule en belangenafweging niet kunnen worden toegepast, namelijk bij vorderingen wegens schending van de inlichtingenplicht die niet mogen worden kwijtgescholden, geldt deze nieuwe kwijtscheldingsbevoegdheid evenmin. Dat is een gemiste kans. In gevallen waar deze belangen niet kunnen worden afgewogen omdat de wetgever heeft voorzien in een verplicht invorderingsregime had deze nieuwe bevoegdheid kunnen bijdragen aan het terugbrengen van de menselijke maat10 in het terug- en invorderingsregime.

 

1 TK 2019–2020, 35 477, nr. 3, p. 10-11.

2 TK 2019–2020, 35 477, nr. 3, p. 4, 10-11 en TK 2020–2021, 35 477, nr. 6, p. 3.

3 Artikel 18a Participatiewet, artikel 58 lid 1 Participatiewet en artikel 60c Participatiewet.

4 Artikel 18a lid 13 en 14 Participatiewet en artikel 58 lid 7 Participatiewet.

5 TK 2019–2020, 35 477, nr. 3, p. 7 en 11.

6 Het gaat om terugvorderingen op grond van artikel 58 lid 2 Participatiewet.

7 Artikel 3:4 Awb.

8 Artikel 4:84 Awb.

9 TK 2020–2021, 35 477, nr. 6, p. 3.

10 Zie in dit verband ook de Initiatiefwet vergroten beslissingsruimte gemeenten bij terugvordering bijstand.