Begin dit jaar heeft de Centrale Raad van Beroep (Raad) meerdere uitspraken gedaan over de hulphond. In de uitspraken speelt het ontbreken van de wetenschappelijk bewezen effectiviteit van een hulphond een rol. In deze zaken was al eerder een passend alternatief toegekend, maar wat nou als zo’n alternatief er niet is? Naast de hulphond zijn er ook nog genoeg andere niet effectief bewezen hulpvormen. Wat betekenen de uitspraken voor deze voorzieningen?

Voorgeschiedenis

In 2019 schreef mijn collega Mark Bruin al een opinie over de hulphond. Dit naar aanleiding van een uitspraak van de rechtbank Gelderland. Hij eindigt met: ‘’Hopelijk volgt hier nog een hoger beroep zodat we te weten komen hoe de CRvB tegen deze kwestie aankijkt.’’ Inmiddels is zijn hoop werkelijkheid geworden. Begin dit jaar deed de Raad drie uitspraken over de hulphond. Eén uitspraak is die gewenste hoger beroepszaak. De zaak gaat over het verstrekken van begeleiding bij het opleiden van een hulphond vanuit de Jeugdwet (ECLI:NL:CRVB:2022:254). De andere twee uitspraken gaan over vergelijkbare begeleiding vanuit de Wmo 2015 (ECLI:NL:CRVB:2022:221 en ECLI:NL:CRVB:2022:222).

De opleiding en de hulphond zelf zijn volgens de rechtbank Gelderland een ‘hulpmiddel’. Het valt daarom onder de Zorgverzekeringswet in plaats van de Jeugdwet. De Raad volgt dit niet. Een (opleiding voor een) hulphond past dus wel degelijk onder de definitie jeugdhulp.

Toegevoegde waarde hulphond onvoldoende gebleken

In de recente uitspraken speelt ook nog wat interessants. In de Jeugdwet-casus kende de gemeente eerder al een voorziening voor begeleiding en behandeling toe. Hiermee levert de gemeente volgens de Raad een passende bijdrage aan het oplossen van de problemen van de betreffende jeugdige. Daarnaast vindt de gemeente het effect van een hulphond onvoldoende onderbouwd. De gemeente mag de aanvraag voor begeleiding bij het opleiden van een jeugdhond daarom weigeren volgens de Raad. In de andere twee Wmo-zaken oordeelt de Raad vergelijkbaar. Het feit dat de toegevoegde waarde van een hulphond onvoldoende blijkt, is een toereikende grondslag om de voorziening niet te verstrekken.

Wat nou als iemand geen passende voorziening heeft?

In al de genoemde zaken kreeg de belanghebbende al vóór de hulphond-aanvraag een passende voorziening. Dit vind ik ‘jammer’. Ik zou namelijk graag willen weten hoe de Raad oordeelt wanneer een hulphond juist de enige en meest passende voorziening is. De Raad zegt in haar uitspraken in mijn ogen namelijk niet dat een gemeente de (opleiding tot) hulphond puur op het ontbreken van wetenschappelijk bewezen effectiviteit mag weigeren. Het lijkt dat de Raad zegt; je mag een aanvraag weigeren op deze grond, zolang je een passend alternatief inzet. Op zich is dit ook logisch. De gemeente mag een gewenste voorziening altijd afwijzen als er volgens hen een andere oplossing is. De gemeente hoeft niet aan de wensen van een jeugdige of cliënt tegemoet te komen. Het in bepaalde gevallen toekennen van een niet effectief bewezen hulphond sluit de Raad ook niet uit. Dit komt overeen met een eerdere uitspraak van de Raad (ECLI:NL:CRVB:2018:2785).

Andere niet effectief bewezen hulpvormen

Voor de hulphond lijkt er de komende jaren wetenschappelijk bewijs te komen door onderzoeken van de Erasmus Universiteit en de Universiteit Utrecht. Maar hoe zit het met andere (nog) niet effectief bewezen hulpvormen? Er zijn namelijk genoeg voorbeelden van voorzieningen die onder het begrip jeugdhulp vallen, maar waarvan de effectiviteit niet wetenschappelijk bewezen is. Zo krijgen wij in onze helpdesk regelmatig vragen over dat soort voorzieningen. Bijvoorbeeld over bepaalde vaktherapieën. Een vaak terugkerende voorziening is paardentherapie, maar ook zwemmen met dolfijnen is een voorbeeld dat in onze helpdesk voorbijkwam.

Altijd kijken naar het individuele geval

Als sprake is van een beperking in de zin van de Jeugdwet en het eigen probleemoplossend vermogen van ouders/jeugdige is ontoereikend, dan geldt er een jeugdhulpplicht. De gemeente moet dan een passende voorziening inzetten. In veel gevallen kan je waarschijnlijk wel een effectief bewezen hulpvorm inzetten. Maar wat nou als een niet effectief bewezen hulpvorm de enige denkbare passende hulp is, of in ieder geval de hulp waar de jeugdige het meeste baat bij heeft? Je kan dan stellen dat de hulp niet ‘passend’ is, omdat het effect niet wetenschappelijk bewezen is. Maar dat betekent dan helaas wel dat de jeugdige zonder hulp komt te zitten, of met een minder alternatief. Dat is in strijd met de jeugdhulpplicht (of de compensatieplicht in het geval van de Wmo).

Het is goed om te onderzoeken of een niet effectief bewezen hulpvorm misschien toch het meest passend is.

Ook de recente uitspraken (mede gelet op de uitspaak uit 2018) sluiten niet uit dat je niet effectief bewezen hulpvorm, vanuit de Jeugdwet kan inzetten. Dat kan in mijn ogen ook niet de bedoeling zijn. In een jeugdhulponderzoek bekijk je altijd welke hulpvorm in een individuele situatie de beste oplossing is voor een jeugdige. Is dit een niet effectief bewezen hulpvorm? Dan moet een gemeente ook de mogelijkheid hebben om deze toe te kennen. Heb je dus geen alternatief en is de niet effectief bewezen hulp passend? Blijf dan niet te veel hangen op het feit dat de hulp niet wetenschappelijk effectief bewezen is en zet de hulp in.

 

Altijd op de hoogte zijn van de nieuwste ontwikkelingen in het sociaal domein? Dat kan met een abonnement op onze online kennisbank Schulinck Jeugd, Wmo, Participatiewet, Inburgering of Schuldhulpverlening.