Net zoals in een recente uitspraak van 14-02-2017 oordeelt de CRvB als volgt:

Bij de toepassing van artikel 35 lid 1 WWB (thans: artikel 35 lid 1 PW) dient onder meer de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. Op dit punt heeft het college een zekere beoordelingsvrijheid. Deze beoordelingsvrijheid houdt in dat het college vrij is te bepalen met welk deel van de (in aanmerking te nemen) inkomsten boven bijstandsniveau rekening wordt gehouden en over welke periode de draagkracht in aanmerking wordt genomen, maar bij de vaststelling van de draagkracht geen middelen kan betrekken die buiten het wettelijk inkomensbegrip als bedoeld in artikel 31 van de WWB (thans: artikel 31 PW) vallen.

In de uitspraak van vandaag paste de wijze van vaststelling van de draagkracht binnen die beoordelingsvrijheid. De draagkracht van belanghebbenden werd berekend door het verschil tussen het voor belanghebbende geldende vrij te laten bedrag in het kader van de WSNP en de voor hem geldende bijstandsnorm, die bij belanghebbende lager is dan het vrij te laten bedrag, als middelen waarover belanghebbenden redelijkerwijs kunnen beschikken, in aanmerking te nemen.

In de recente uitspraak van 14-02-2017 paste de wijze van vaststelling van de draagkracht ook binnen die beoordelingsvrijheid. De draagkracht van de belanghebbende werd zo berekend dat hij geacht werd over voldoende inkomen te beschikken om het salaris van de beschermingsbewindvoerder zelf te bekostigen ondanks dat er beslag op zijn inkomen lag.