De meervoudige kamer Bestuursrecht van de rechtbank Limburg heeft geoordeeld dat het college van B&W van de gemeente Maastricht opnieuw een besluit moet nemen over de aanvraag om een bijstandsuitkering op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo 1). Het gaat om 2 partners van elkaar die in België wonen en samen een onderneming drijven in Nederland. Omdat ze niet in Nederland maar in België woonden, kregen ze die bijstandsuitkering niet. De rechtbank heeft geoordeeld dat deze zogenaamde woonplaatsvoorwaarde een beperking maakt op de vrijheid van vestiging binnen de Europese Unie (EU) en dat het college van B&W van de gemeente Maastricht onvoldoende heeft gemotiveerd waarom die beperking valt te rechtvaardigen.

De Tozo 1 is een speciale regeling in het kader van de Participatiewet die in het leven is geroepen om zelfstandig ondernemers te steunen die door de coronacrisis en door de maatregelen van de overheid om de verspreiding van het coronavirus tegen te gaan in financiële problemen zijn gekomen. De woonplaatsvoorwaarde houdt in dat alleen een zelfstandige die in Nederland woont in aanmerking kan komen voor algemene bijstand op grond van de Tozo 1.

De vrijheid van vestiging is geregeld in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en regelt kortgezegd dat iedere onderdaan van een lidstaat vrij is om zich als zelfstandige te vestigen in een andere lidstaat van de EU. Een beperking op de vrijheid van vestiging is volgens dit verdrag verboden, tenzij die beperking kan worden gerechtvaardigd.

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank vindt dat sprake is van een beperking van de vrijheid van vestiging omdat het door de woonplaatsvoorwaarde voor eisers minder aantrekkelijk is om in Nederland gevestigd te blijven. Zij kunnen immers geen beroep doen op de inkomensvoorziening die speciaal in het leven is geroepen om zelfstandigen te ondersteunen terwijl personen die in Nederland een bedrijf hebben en hier ook wonen dat wel kunnen.
De rechtbank is van oordeel dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de woonplaatsvoorwaarde noodzakelijk is uit het oogpunt van een onevenredige belasting van het Nederlandse sociale bijstandsstelsel. Het college heeft ook onvoldoende gemotiveerd waarom de woonplaatsvoorwaarde noodzakelijk is uit het oogpunt van de rechtmatigheidscontrole van de Tozo-uitkering.
De rechtbank concludeert dat de woonplaatsvoorwaarde een beperking op de vrijheid van vestiging maakt en dat die beperking niet te rechtvaardigen is. Het beroep is daarom gegrond en het besluit wordt vernietigd, waarbij aan het college wordt opgedragen om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eisers.

Uitspraak