Het kabinet is op verzoek van de Tweede Kamer op zoek gegaan naar een tijdelijke en uitvoerbare oplossing voor flexwerkers die werkloos zijn geworden en niet voldoen aan de voorwaarden voor WW of bijstand: de Tijdelijke Overbruggingsregeling voor Flexibele Arbeidskrachten (TOFA). Deze regeling is weliswaar uitvoerbaar, maar kent grote nadelen.

Het kabinet wil tijdens de coronacrisis banen en inkomens van mensen beschermen. Daarom is een economisch noodpakket ingesteld. Desondanks verliezen mensen in deze crisis hun werk. Een groot deel van hen – waaronder een meerderheid van de ontslagen flexwerkers – valt terug op een goed vangnet van de sociale zekerheid. Voor een onbekend aantal flexwerkers biedt dit echter geen oplossing. De Tweede Kamer verzocht om een oplossing voor deze groep.

Eenmalige tegemoetkoming

Een gerichte, loongerelateerde regeling is op korte termijn niet haalbaar. Omdat de regeling eenvoudig en snel uitvoerbaar moet zijn, komt de TOFA neer op een vaste tegemoetkoming van 600 euro per maand voor drie maanden. Deze tegemoetkoming is voor mensen die in februari minimaal 500 euro bruto verdienden, maar dat bedrag in april met minimaal de helft zagen teruglopen. Wie in april desondanks meer dan 600 euro bruto verdiende, ontvangt geen tegemoetkoming. Ook mag de aanvrager geen aanspraak hebben gemaakt op een andere inkomensvoorziening, zoals bijstand.

Zoektocht

Het kabinet heeft samen met gemeenten en UWV diverse beleidsopties onderzocht. De TOFA is de enige reële mogelijkheid om flexwerkers tegemoet te komen. Maar de regeling kent ook enkele grote nadelen. Dat concludeert minister Koolmees van Sociale Zaken. “In de zoektocht naar een oplossing voor flexwerkers die tussen wal en schip vallen, is elke steen omgekeerd. Ik wil graag ondersteuning bieden aan de mensen die het nu echt nodig hebben. Maar onder de huidige omstandigheden kan voor deze groep mensen verre van maatwerk worden geleverd. Aan de regeling kleven risico’s van willekeur en oneigenlijk gebruik. Ook vraagt deze regeling de inzet van schaarse UWV-capaciteit, wat mogelijk ten koste gaat van uitvoeringsvraagstukken in de toekomst. Ik heb daarom ernstige twijfels over invoering van de TOFA en ga graag eerst in overleg met de Tweede Kamer over de wenselijkheid om de regeling in te voeren.”

Nadelen

Omdat iedere ontvanger hetzelfde bedrag moet krijgen, kan de tegemoetkoming hoger kan zijn dat het inkomensverlies; zelfs hoger dan het hele inkomen dat de ontvanger voorheen verdiende. Het zou daardoor kunnen voorkomen dat iemand die wél recht heeft op WW financieel slechter af is dan iemand die geen recht heeft op WW en de TOFA aanvraagt. Ook kan, hoewel de TOFA op grond van Europees recht exporteerbaar is naar andere EU-lidstaten, inkomen uit het buitenland niet worden meegenomen in de beoordeling van TOFA-aanvragen.

Daarnaast zullen mensen die jarenlang zonder eigen inkomen hebben geleefd – bijvoorbeeld doordat hun partner kostwinner was – maar toevallig in februari eigen bijverdiensten hadden, de tegemoetkoming kunnen krijgen. Ook zullen er mensen zijn die net buiten de regeling vallen. Wie in april nog wel inkomen had en pas in mei werkloos is geworden en geen recht heeft op WW, maakt géén aanspraak op de tegemoetkoming. In tegenstelling tot diegenen die in april vrijwillig minder inkomsten hadden. Daarnaast kan een klein inkomensverschil grote gevolgen hebben: wie in april nét iets meer dan 600 euro verdiende komt niet in aanmerking voor de tegemoetkoming, in tegenstelling tot diegene die nét iets minder dan 600 euro verdiende.

Flexwerkers

In Nederland werkten in 2019 ruim 800.000 flexwerkers. 545.000 van hen werkten als oproep- of invalkracht en 266.000 als uitzendkracht. De meeste flexwerkers (57%) hebben na ontslag recht op WW. Van de overige 43% procent zal ook een groot deel recht hebben op WW, bijvoorbeeld omdat zij meer dan zes maanden onafgebroken werken bij dezelfde werkgever, of daarvoor bij een andere werkgever hebben gewerkt.

Naar schatting komt maximaal één derde van de werknemers met een oproep- of uitzendcontract niet in aanmerking voor WW. Meer dan de helft (53%) daarvan zijn thuiswonende kinderen. Negen procent is student. Van de overige 38% heeft ongeveer een derde een huisinkomen van meer dan twee keer modaal