In een snoeihard rapport van de Algemene Rekenkamer over de jeugdbescherming krijgen verantwoordelijk minister Franc Weerwind (Rechtsbescherming) en staatssecretaris Maarten van Ooijen (Jeugdzorg) en hun voorgangers er flink van langs. Zij hebben hun rol als verantwoordelijken voor het jeugdstelsel “lange tijd onvoldoende ingevuld”. Nog steeds is er geen sprake van en geen zicht op structurele verbetering van de jeugdbescherming. “Kinderen zijn hiervan de dupe.”

Acht jaar nadat gemeenten (in 2015) verantwoordelijk werden voor de jeugdbescherming zijn de totale uitgaven voor de jeugdzorg niet gedaald, de wachttijden niet korter geworden en de administratieve last voor hulpverleners niet afgenomen. Dat was wel de bedoeling van het kabinet. “Kinderen en kwetsbare gezinnen krijgen niet (tijdig) de hulp die ze nodig hebben”, concludeert de Algemene Rekenkamer in een donderdag verschenen rapport.

Het kabinet dacht dat gemeenten beter en goedkoper jeugdhulp en -zorg zouden kunnen verlenen. “In de praktijk leidt dit tot een onoverzichtelijke en onwerkbare situatie voor gemeenteambtenaren én hulpverleners”, concludeert de Rekenkamer.

Het toezicht op de kwaliteit van de jeugdbescherming, ook wel de ic van de jeugdzorg genoemd, was jarenlang niet goed geregeld, stelt de Rekenkamer vast. Pas in 2019 beoordelen de Inspectie Justitie en Veiligheid en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd de situatie in de jeugdbescherming als ‘niet acceptabel’, memoreert de Rekenkamer.

De verantwoordelijk bewindspersonen hadden bovendien pas “veel te laat in de gaten dat het niet goed ging”. Dit komt onder meer omdat het kabinet er in 2015 bewust voor heeft gekozen slechts beperkte informatie over de uitvoering bij te houden. Zij hadden onder meer geen informatie over de lengte van de wachttijden, het aantal uithuisplaatsingen, de financiële situatie van instellingen voor jeugdbescherming en de ervaringen van kinderen.

Weerwind en Van Ooijen kunnen niet direct ingrijpen en zijn van veranderingen afhankelijk van gemeenten, weet de Rekenkamer. Om tot structurele verbeteringen te komen, kijkt inmiddels iedereen al tijdenlang naar elkaar. “Ernstig”, vindt de Rekenkamer. “Het is zaak dat dit patroon wordt doorbroken.” De minister en staatssecretaris moeten het voortouw nemen, vindt de Rekenkamer.