In 2021 werd 6 procent van alle vrijgekomen corporatiewoningen toegewezen aan huishoudens met statushouders. Deze huishoudens lieten minder vaak een vrije woning achter dan huishoudens zonder statushouders. Van alle huishoudens die verhuisden naar een corporatiewoning en geen vrije woning achterlieten, was 10 procent een huishouden met statushouders. Dit meldt het CBS op basis van een nieuwe analyse.
In 2021 kwamen 169 duizend corporatiewoningen vrij waar een ander huishouden in ging wonen. Het gaat hier om corporatiewoningen die niet werden gedeeld door meerdere huishoudens.Van de vrijgekomen corporatiewoningen werd 3 procent (bijna 5 duizend woningen) toegewezen aan statushouders die ofwel in 2021 een verblijfsvergunning kregen, ofwel met een eerder verkregen verblijfsvergunning aan het begin van dat jaar in een opvanglocatie van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) woonden. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de eerste huisvesting van statushouders. Daarnaast werd 3 procent van de corporatiewoningen toegewezen aan statushouders die al langer dan een jaar een verblijfsvergunning hadden en niet meer in een COA-opvanglocatie woonden.

Regionale verschillen

Het aandeel corporatiewoningen dat in 2021 werd toegewezen aan huishoudens met statushouders verschilde per regio. In de regio’s Alkmaar en omgeving, Midden-Limburg en Zeeuws-Vlaanderen kreeg een relatief hoog aantal vrijgekomen woningen (8 procent) een huishouden met statushouders als nieuwe bewoner. In Delft en Westland (4 procent) en Delfzijl en omgeving (2 procent) was dit het laagst. Voor de huishoudens met statushouders die minder dan een jaar een verblijfsstatus hadden of op 1 januari nog in een opvanglocatie van het COA verbleven, varieerde het aandeel tussen 1 procent (Delfzijl en omgeving) en 5 procent (Midden-Limburg).