Door het wetsvoorstel “invoering woonplaatsbeginsel beschermd wonen” komt er mogelijk een einde aan de landelijke toegankelijkheid van beschermd wonen. Op dit wetsvoorstel kon deze zomer gereageerd worden. Schulinck heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt (zie www.internetconsultatie.nl/woonplaatsbeginselbeschermdwonen/reacties). In deze opinie ga ik in op de achtergrond van de wetswijziging en of deze in mijn ogen wenselijk en noodzakelijk is.

Achtergrond van het wetsvoorstel

Op dit moment kan iemand zich voor beschermd wonen tot elke gemeente in Nederland wenden. De behoefte aan beschermd wonen mag namelijk geen belemmering vormen voor mensen om zich elders te vestigen. Beschermd wonen wordt wel bij voorkeur verstrekt door de gemeente waar een opvangtraject en bijbehorende ketenbenadering de meeste kans van slagen heeft voor de betrokkene. Ook ontvangen tot dusver enkel de centrumgemeenten de middelen voor beschermd wonen en voeren zij deze taak voor alle gemeenten in de regio uit.

In de praktijk is gebleken dat cliënten vaak een aanvraag indienen bij gemeenten waar instellingen voor beschermd wonen gevestigd zijn. De voorzieningen voor beschermd wonen zijn van oudsher ongelijk verspreid over gemeenten. De huidige organisatie van beschermd wonen houdt dit in stand. Dit sluit niet aan bij de toekomstvisie van het Rijk en de gemeenten voor beschermd wonen. Daarin staat de wens voor een transformatie naar meer preventie en meer gevarieerde lokale voorzieningen voor de eigen inwoners. Per 2022 worden de middelen voor beschermd wonen daarom geleidelijk naar alle gemeenten overgeheveld en wordt een objectief verdeelmodel ingevoerd. De vrees is echter dat de landelijke toegankelijkheid er dan nog steeds toe leidt dat gemeenten met relatief veel instellingen, onevenredig worden ‘belast’ met cliënten die afkomstig zijn uit andere gemeenten. Dit terwijl gemeenten door het objectief verdeelmodel alleen middelen ontvangen voor de eigen inwoners. Om die reden wordt voorgesteld het woonplaatsbeginsel in te voeren. Daarmee wordt de herkomstgemeente van de cliënt verantwoordelijk  voor de verstrekking van beschermd wonen.

Wat mij betreft zou niet dit financiële aspect, maar het cliëntperspectief voorop moeten staan.

Cliëntperspectief ontbreekt

De wetswijziging lijkt dus vooral tot doel te hebben dat de middelen die gemeenten via de objectieve verdeling ontvangen voor beschermd wonen overeenkomen met de uitgaven en het financiële risico zo wordt beperkt. Wat mij betreft zou niet dit financiële aspect, maar het cliëntperspectief voorop moeten staan. Het wetsvoorstel staat echter op gespannen voet met de oorspronkelijke gedachte dat de behoefte aan beschermd wonen geen belemmering mag vormen voor mensen om zich elders te vestigen. In de Memorie van toelichting is wel te lezen dat de beste plek voor de cliënt voor herstel het uitgangspunt blijft. Uit de voorgestelde wijziging van de artikelen in de Wmo 2015 blijkt echter niet hoe hier rekening mee is gehouden. In veel gevallen zal de herkomstgemeente overeenkomen met de gemeente waar een cliënt zich inwoner van voelt en waar hij (in de omgeving) beschermd wil wonen. Ik kan me echter ook genoeg situaties bedenken waarbij de cliënt geen binding meer heeft met de gemeente die op basis van het wetsvoorstel verantwoordelijk is om beschermd wonen aan hem of haar te verstrekken. Die gemeente kan dan wel zorgen voor een beschermd wonen plek in een andere gemeente, maar de vraag is of dit ook altijd gebeurt en of gemeenten hierbij niet weer allerlei nieuwe uitdagingen tegenkomen.

Invoering woonplaatsbeginsel mogelijk niet noodzakelijk

Ik vraag me ook af of het invoeren van het woonplaatsbeginsel wel een noodzakelijk onderdeel is van de uitwerking van de toekomstvisie die luidt “Van beschermd wonen naar beschermd thuis”. Het wetsvoorstel richt zich namelijk uitsluitend op beschermd wonen. Volgens de definitie in de Wmo 2015, die op basis van het wetvoorstel niet wordt aangepast, gaat het hierbij om wonen in een accommodatie van een instelling. Zoals ik het altijd begrepen heb neemt door de ontwikkeling naar een ‘beschermd thuis’ het aantal mensen met een psychische beperking dat in een instelling woont af. Het lijkt me daarom niet de bedoeling dat er lokaal meer (kleinere) instellingen gaan ontstaan. Belangrijker is het naar mijn idee om in te zetten op preventie en uitstroom van beschermd wonen voor wie dat mogelijk is en er daarbij voor te zorgen dat er voor de betreffende cliënten genoeg passende mogelijkheden zijn in de gemeente waar zij willen wonen. En dus niet enkel in de gemeenten waar de beschermd wonen instellingen zich bevinden.

Daarnaast verwacht ik dat door de doordecentralisatie van de middelen en verantwoordelijkheid voor beschermd wonen, automatisch al een verschuiving optreedt. Als beschermd wonen niet meer alleen een verantwoordelijkheid is van de centrumgemeenten, zullen cliënten zich vaker in de eigen woonplaats melden met een behoefte aan beschermd wonen. Mogelijk kunnen de effecten van de doordecentralisatie in elk geval worden afgewacht, voordat er besloten wordt tot invoering van een maatregel als het woonplaatsbeginsel. In de tussentijd zouden alle gemeenten zich kunnen aansluiten bij het convenant dat de centrumgemeenten hebben getekend over de manier waarop zij samen verantwoordelijkheid nemen voor de landelijke toegankelijkheid van beschermd wonen. Op basis van het convenant kijkt de gemeente samen met de cliënt waar beschermd wonen de meeste kans van slagen heeft. Het is uiteraard van belang hierbij ook de financiële situatie van gemeenten te monitoren. Maar als gemeenten niet uitkomen met de middelen voor beschermd wonen, ligt een aanpassing van het verdeelmodel wellicht meer voor de hand dan invoering van het woonplaatsbeginsel.