Stel dat Frans (71 jaar) vertelt dat hij zijn hele leven zonder ongelukken deelgenomen heeft aan het verkeer. Hij ziet dan ook geen reden om de gevraagde scootmobiel te weigeren. Hoe moet het college omgaan met aanwijzingen uit het Wmo-onderzoek dat de verkeersveiligheid van Frans toch onvoldoende is?
Een cliënt kan om verschillende redenen over onvoldoende verkeersvaardigheden beschikken. Medicatie kan een verminderd reactievermogen tot gevolg hebben. Alcoholgebruik heeft dit effect zeker. Maar ook psychische klachten, zoals paniekaanvallen, kunnen van invloed zijn op de verkeersveiligheid. Deze aspecten spelen een rol bij de vraag of de beoogde vervoersvoorziening veilig gebruikt kan worden in het verkeer.
Ook het veilig gebruik kunnen maken van de Wmo-vervoersvoorziening in het verkeer valt onder de Wmo.
Voorop staat dat gevaar voor de cliënt of voor derden voorkomen moet worden bij het gebruik van een Wmo-voorziening. Zo kan de brandveiligheid de toekenning van een traplift in een gemeenschappelijke ruimte in de weg staan (CRvB 1-11-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2441).
Maar ook het veilig gebruik kunnen maken van de Wmo-vervoersvoorziening in het verkeer valt onder de Wmo.
In de Wmo is geregeld dat een voorziening veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht verstrekt wordt (artikel 3.1 lid 2 sub a Wmo 2015). Dit artikel ziet op de aanbieder die de voorziening verstrekt. De vervoersvoorziening moet goed functioneren en daarmee veilig gebruikt kunnen worden in het verkeer.
Uit artikel 2.3.5 lid 3 Wmo 2015 volgt dat uit onderzoek moet blijken dat de maatwerkvoorziening een passende bijdrage levert aan de zelfredzaamheid of participatie van een cliënt. Hieronder hoort ook de vraag of de betreffende cliënt wel veilig deel kan nemen aan het verkeer.
Let op: tekst loopt door onder afbeelding.
Vermoeden onvoldoende verkeersveiligheid
Bij een vermoeden van verminderde of onvoldoende verkeersveiligheid, moet het college dit (laten) onderzoeken. Welke expertise dit is, is afhankelijk van de vervoersvoorziening.
Om te beoordelen of een cliënt een auto veilig kan besturen, kan een onafhankelijk medisch onderzoek door een arts of een rijvaardigheidstest van het CBR de benodigde inzichten bieden. Bij het beoogd gebruik van een scootmobiel of een driewielfiets zijn geen specifieke vereisten aan de rijvaardigheid verbonden, zoals een rijbewijs of een certificaat. In dat geval kan een onafhankelijk medisch onderzoek door een arts of een ergotherapeut de rijvaardigheid van een cliënt beoordelen.
Meewerken aan het onderzoek naar rijvaardigheid
Het college heeft een onderbouwd vermoeden dat Frans met een scootmobiel niet veilig deel kan nemen aan het verkeer. Er is aanvullend onderzoek nodig om de vraag te kunnen beantwoorden of er sprake is van verminderde of onvoldoende verkeersveiligheid. Aan Frans wordt gevraagd om zijn rijvaardigheid te laten beoordelen door een onafhankelijk ergotherapeut. Moet hij aan dit onderzoek meewerken?
De Centrale Raad van Beroep (CRvB) oordeelde onlangs over de weigering van een cliënt om deel te nemen aan een aanvullend onderzoek naar de rijvaardigheid (CRvB 3-4-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:554). Ook al was deze cliënt in het bezit van een autorijbewijs, de conclusies uit een medische rapportage gaven aanleiding voor aanvullend onderzoek. De onderzoekend arts concludeerde dat niet uitgesloten was dat de cliënt herbelevingen en paniekaanvallen tijdens het besturen van een auto kon krijgen. Het aanvullend onderzoek door het CBR moest uitwijzen of een herbeleving in de auto gevolgen had voor de verkeersveiligheid.
Omdat de cliënt niet mee wilde werken aan het noodzakelijk onderzoek naar de rijvaardigheid schond hij de medewerkingsplicht (artikel 2.3.8 lid 3 Wmo 2015). De CRvB bevestigde dat de financiële tegemoetkoming voor het gebruik van de eigen auto terecht geweigerd werd. Het college kon niet vaststellen dat de cliënt veilig deel kan nemen aan het verkeer.
Uit de hiervoor genoemde uitspraak van de CRvB volgt dat Frans mee moet werken aan het onderzoek met betrekking tot de veilige deelname aan het verkeer.
Heronderzoek
In het geval de voorziening al verstrekt is, kan er ook een vermoeden ontstaan dat de cliënt niet (meer) veilig deel kan nemen aan het verkeer. Dit kan aanleiding zijn om de verkeersveiligheid van een cliënt nader te onderzoeken. In dat geval kan een heronderzoek volgens artikel 2.3.9 Wmo 2015 uitgevoerd worden.
Verkeersveiligheid is niet vanzelfsprekend
Verkeersveiligheid is niet vanzelfsprekend, ook niet bij het gebruik van een Wmo-vervoersvoorziening. Het college heeft niet alleen de bevoegdheid, maar moet bij verstrekking ook daadwerkelijk toetsen of een cliënt veilig kan deelnemen aan het verkeer. Dit geldt ongeacht leeftijd, ervaring of het type voorziening. Als er gegronde twijfels zijn, moet aanvullend onderzoek plaatsvinden. En als de cliënt daaraan niet meewerkt, kan dat gevolgen hebben voor het verstrekken van de voorziening. Want uiteindelijk staat 1 belang voorop: veiligheid in het verkeer voor iedereen.