Minister De Jonge (VWS) en Hoekstra (financiën) hebben het rapport ‘Zorgkeuzes in Kaart 2020’ naar de Tweede Kamer gestuurd. In dit rapport worden een breed scala aan beleidsopties voor de zorg in de volgende kabinetsperiode geïnventariseerd. Negen politieke partijen hebben hiertoe maatregelen aangeleverd. Één hiervan is de toets op potentiële zelfredzaamheid en vitaliteit bij toegang voor ondersteuning op grond van de Wmo 2015. Deze maatregel houdt in dat om gebruik te maken van de Wmo, de aanvragers verplicht een toets moeten ondergaan om te beoordelen of hun zelfredzaamheid en vitaliteit door een trainingsprogramma kan worden bevorderd (naar het Deense model van reablement). Als de toets uitwijst dat dit zo is, zijn zorgvragers verplicht een programma te volgen. Sommige gemeenten willen nu al een dergelijke interventie inzetten. Maar is dit nu al mogelijk? Biedt de Wmo 2015 nu ook al mogelijkheden voor het inzetten van dit programma? Deze vraag zal ik beantwoorden in dit artikel.

Rekening houden met eigen kracht, maar niet afdwingbaar

Gemeenten moeten in het Wmo beleidsplan aangeven welke acties worden genomen om te voorkomen dat inwoners op maatschappelijke ondersteuning aangewezen zullen zijn. Een adequaat aanbod van preventieve voorzieningen draagt bij aan de zelfredzaamheid van inwoners en voorkomt daarmee dat individuele maatwerkvoorzieningen nodig zijn. Het trainingsprogramma lijkt mij een prima preventieve voorziening die gemeenten nu al kunnen aanbieden aan hun inwoners. Onder de huidige Wmo 2015 is het deelnemen aan een dergelijk programma echter nog niet afdwingbaar.

Bij een verzoek om maatschappelijke ondersteuning mag de gemeente wel rekening houden met de eigen kracht van de cliënt. De wet of overige parlementaire stukken geven niet precies aan wat onder het begrip ‘eigen kracht’ verstaan wordt. Wel blijkt uit de Memorie van Toelichting bij de Wmo 2015 dat het uitgangspunt van het wetsvoorstel is dat de burger eerst kijkt in hoeverre hij zelf, of samen met zijn directe omgeving (sociaal netwerk of mantelzorg), een bijdrage kan leveren aan het verbeteren van zijn situatie. Volgens de regering is het heel normaal dat je, je inspant om je eigen situatie te verbeteren.

Het trainingsprogramma kan in mijn ogen een beetje vergeleken worden met een behandeling. Als behandeling ingezet kan worden en daarmee ondersteuning op grond van de Wmo 2015 voorkomen kan worden, mag in mijn ogen van cliënt gevraagd worden zich in te spannen om de behandeling met succes af te ronden. Onder de Wmo 2007 is door de CRvB geoordeeld dat van een belanghebbende verwacht mag worden dat ze doen wat in hun vermogen ligt om herstel te bevorderen. Ik verwacht dat dit ook onder de Wmo 2015 zal gelden, gelet op het uitgangspunt van eigen kracht. Ondanks een uitspraak op grond van de Wmo 2015, waarin de rechtbank Noord-Nederland (13-3-2018, nr. 17/2691) een andere richting in lijkt te wijzen.

Dwingen tot het inzetten van behandeling (of deelnemen aan het programma) is hier echter (nog) niet van toepassing en niet juridisch houdbaar op grond van de Wmo 2015. Dit is waarschijnlijk ook waar de rechtbank Noord-Nederland op doelt. In die uitspraak heeft de rechter namelijk geoordeeld dat rekening gehouden dient te worden met de wil van cliënt. Zoals de Wmo 2015 nu is ingericht kan het inzetten van behandeling vóór inzetten van ondersteuning op grond van de Wmo 2015 niet afgedwongen worden. Als vaststaat dat behandeling op grond van de Zvw mogelijk is en ook compenserend is, mag de gemeente daar wel rekening mee houden en een Wmo maatwerkvoorziening hierop afstemmen. Naar mijn idee geldt dit ook voor het trainingsprogramma als de gemeente dit (kosteloos) aanbiedt aan inwoners van de gemeente. Hierbij moet dan wel duidelijk zijn dat het programma de situatie van cliënt daadwerkelijk kan verbeteren.

Op dit moment kan een cliënt nergens toe gedwongen worden. Een verplichte toets op vitaliteit en zelfredzaamheid kan hier verandering in brengen.

Toets op potentiële zelfredzaamheid en vitaliteit

Op grond van de huidige Wmo 2015 kan een cliënt dus nergens toe gedwongen worden. Een verplichte toets voor cliënten die een beroep doen op de Wmo 2015 kan hier verandering in brengen. Uit het rapport ‘Zorgkeuzes in kaart’ blijkt dat deze toets opgenomen kan worden als onderdeel van het onderzoek dat de gemeente moet uitvoeren als een cliënt zich meldt met een ondersteuningsbehoefte (artikel 2.3.2 Wmo 2015). Op basis van die toets kunnen aan een cliënt voorwaarden – zoals deelnemen aan een training – gesteld worden. Als de cliënt hier niet aan voldoet, kan de gemeente beslissen dat de gevraagde voorziening niet wordt toegekend, wordt herzien of ingetrokken.

Ik kan me voorstellen dat een dergelijke aanpak een positief effect heeft op de zelfredzaamheid van zorgvragers en het mogelijk kan voorkomen dat zorg en voorzieningen worden ingezet met een anti-revaliderende werking. Het kunnen leveren van maatwerk blijft in mijn ogen wel belangrijk. Gemeenten moeten dan ook de mogelijkheid houden om van de verplichte toets af te wijken (hier is in het rapport ook rekening mee gehouden). Er zijn namelijk altijd cliënten waarvan op voorhand gesteld kan worden dat deze toets weinig zinvol is. Door de afwijkingsmogelijkheid blijft het leveren van maatwerk mogelijk, óók als een wetswijziging zal plaatsvinden die ervoor zorgt dat deze toets deel uitmaakt van het Wmo-onderzoek.

Conclusie

Het opnemen van een toets op zelfredzaamheid en vitaliteit en als nodig het inzetten van een training, kan een oplossing zijn om (de oudere) burgers in onze samenleving zo veel mogelijk in goede gezondheid te houden en oud te laten worden. Zowel mentaal als fysiek. Dit zal bijdrage aan een gezondere populatie en minder zorgkosten over het algemeen. Daarnaast zal het ook helpen om de zorguitgaven op grond van de Wmo 2015 te drukken.

Op dit moment biedt de Wmo 2015 in mijn ogen nog niet de mogelijkheid om cliënten te verplichten een dergelijk programma te volgen. Ik ben benieuwd of het nieuw kabinet de beleidsoptie gaat uitwerken en het programma onderdeel gaat worden van het Wmo-onderzoek.