Een brief van minister De Jonge (VWS) waarin hij aangeeft dat gemeenten cliënten tijdig moeten informeren over de afloop van hun indicatie, zorgt voor vragen bij gemeenten. Moet de gemeente cliënten informeren vóór het aflopen van een indicatie, zodat de cliënt tijdig opnieuw een aanvraag kan indienen? Of behoort dit tot de verantwoordelijkheid van de cliënt? In mijn opinie geef ik antwoord op deze vragen.

Volgens minister De Jonge is het niet wenselijk dat de verantwoordelijkheid voor het signaleren van het aflopen van de indicatie uitsluitend bij de cliënt ligt. Juist voor mensen met een chronische aandoening is een ononderbroken zorgverlening van belang. De minister pleit ervoor dat gemeenten een systeem gebruiken waarmee cliënten tijdig kunnen worden geïnformeerd en actief worden benaderd over het aflopen van de indicatie en de gevolgen daarvan.

Wat blijkt uit de jurisprudentie?

Uit een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) blijkt dat het de verantwoordelijkheid van cliënt zelf is om tijdig een nieuwe aanvraag in te dienen. Het is niet zo dat de einddatum van een voorziening automatisch de ingangsdatum van de nieuwe voorziening is. In deze uitspraak was de cliënt in de veronderstelling dat na afloop van de indicatie huishoudelijke hulp, aansluitend een nieuwe indicatie zou ingaan. De CRvB oordeelde echter dat als cliënt wilde dat de indicatie zou aansluiten op de eerder beëindigde indicatie, ze tijdig een vervolg aanvraag had moeten indienen. Dit geldt ook in een situatie waar geen veranderingen zijn opgetreden in de beperkingen van cliënt. Juridisch gezien is de gemeente dus niet verplicht om cliënten tijdig te informeren.

Het is de verantwoordelijkheid van cliënt om tijdig een nieuwe aanvraag in te dienen. De einddatum van een voorziening is niet automatisch de startdatum van de nieuwe voorziening.

In de praktijk verzoeken cliënten wel vaker om een voorziening met terugwerkende kracht toe te kennen, zodat geen ‘gat’ ontstaat. Hoewel het college de bevoegdheid heeft om daarin mee te gaan, hoeft ze dat niet te doen. Dat blijkt ook wel uit bovenstaande uitspraak. Dat roept de vraag op wat dan wél een juiste ingangsdatum is. De Wmo 2015 regelt daar niets over. Uit (oude) jurisprudentie volgt dat de gemeente hierin de volgende lijn kan volgen:

  • Als de Wmo-verordening iets regelt, dan is deze leidend voor wat betreft de ingangsdatum van een voorziening;
  • Als de Wmo-verordening niets bepaalt, dan geldt het beleid of de bestendige praktijk van het college;
  • Als van het voorgaande geen sprake is dan is de beoordeling van het college in het individuele geval leidend.

Meestal wordt de datum van toekenning (datum besluit) als ingangsdatum gehanteerd. De rechtbank Amsterdam heeft onder de Wmo 2015 geoordeeld zich in dit uitgangspunt te kunnen vinden.

Continuïteit van de zorg staat voorop

De minister geeft in de brief  aan dat het de verantwoordelijkheid van de gemeente is om te zorgen voor continuïteit in de zorgverlening. Hoewel dat juridisch gezien dus niet zo is, kan ik me er wel in vinden dat dit voor bepaalde doelgroepen zeer wenselijk  is. Voor mensen met een chronische aandoening, dementie of psychische klachten is zorgcontinuïteit essentieel. Voor deze doelgroepen zou het naar mijn mening goed zijn om een waarschuwingssysteem in te richten dat cliënten erop wijst, dat de indicatie bijna afloopt. Veel gemeenten doen dit ook al.Voor de continuïteit van een voorziening stelt de minister ook voor om langdurige indicaties af te geven voor cliënten die niet-tijdelijke of levenslange beperkingen hebben. Cliënten ervaren door het afgeven van korte indicaties onnodig onzekerheid en kampen met extra administratieve laten. Voor cliënten waarvan het aannemelijk is dat de situatie niet snel zal veranderen, kan ik me daarin vinden. Het afgeven van kortdurende beschikkingen zorgt in die gevallen immers alleen maar voor onnodige rompslomp. Bovendien is de gemeente op grond van de Wmo 2015 verplicht om periodiek te onderzoeken of aanleiding bestaat voor het heroverwegen van afgegeven beschikkingen. Voor gemeenten blijft het dus mogelijk en is het bovendien soms ook verplicht, om lopende beschikkingen zo nodig aan te passen.