Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het organiseren en financieren van pleegzorg. In de praktijk blijkt dat de overgang van informele naar formele pleegzorg regelmatig leidt tot verwarring over welke gemeente verantwoordelijk is. Deze onduidelijkheid kan leiden tot vertraging in hulpverlening en bestuurlijke conflicten, met risico’s voor de jeugdige. Een heldere uitleg van de wet en praktische afspraken tussen gemeenten zijn daarom essentieel.

Informele versus formele pleegzorg: een cruciaal onderscheid

Informele pleegzorg is opvang van een jeugdige door iemand uit het netwerk. Er ligt dan geen contract met een pleegzorgaanbieder ten grondslag aan dit verblijf. Het is vaak een tijdelijke oplossing, ontstaan uit noodzaak. Formele pleegzorg daarentegen is jeugdhulp die op grond van een indicatie wordt ingezet. De pleegouder heeft dan een contract met een erkende pleegzorgaanbieder. Pas bij formele pleegzorg is sprake van verblijf in de zin van de Jeugdwet en daarmee van een juridische grondslag voor gemeentelijke verantwoordelijkheid.

Dit onderscheid heeft directe gevolgen voor de toepassing van het woonplaatsbeginsel en de bekostiging van de zorg.

Juridische verantwoordelijkheid: het woonplaatsbeginsel volgens de Jeugdwet

Sinds de wijziging van het woonplaatsbeginsel in 2022 is de inschrijving in de Basisregistratie Personen (BRP) leidend. Voor jeugdhulp met verblijf – zoals pleegzorg – is de gemeente waar de jeugdige stond ingeschreven vóór de eerste formele verblijfsplek verantwoordelijk voor de inzet en bekostiging van de noodzakelijke ondersteuning.

Dit betekent voor pleegzorg dat:

  • de gemeente waar de jeugdige vóór aanvang van formele pleegzorg stond ingeschreven in het BRP, verantwoordelijk is.
  • informele pleegzorg voorafgaand aan een formele plaatsing geen invloed heeft op de bepaling van de verantwoordelijke gemeente.
  • de feitelijke zorgrelatie en het hulptraject relevant kunnen zijn voor de interpretatie, maar de BRP-inschrijving doorslaggevend blijft.

Let op: tekst loopt door onder afbeelding.

Schulinck AI-Desk Jeugd

Schulinck AI-Desk Jeugd is een AI-oplossing binnen de vertrouwde kennisbank Schulinck Jeugd.

Praktische complicaties: Van informele naar formele pleegzorg

In de praktijk ontstaan complicaties wanneer een jeugdige eerst informeel wordt opgevangen – bijvoorbeeld door grootouders – en pas later formeel in pleegzorg wordt geplaatst. Als de jeugdige in de tussentijd (gedurende de informele pleegzorg) wordt ingeschreven in het BRP in een andere gemeente, verschuift de verantwoordelijkheid naar die nieuwe gemeente. Dit kan leiden tot situaties waarin een gemeente die het hulptraject heeft gestart, niet verantwoordelijk is voor de uiteindelijke bekostiging.

Hoewel het juridisch correct is dat de gemeente waar de jeugdige vóór aanvang van formele pleegzorg stond ingeschreven in het BRP verantwoordelijk is. Kan het wringen in situaties waarin de oorspronkelijke gemeente intensief betrokken was bij de start van hulpverlening. Gemeenten ervaren dit soms als onrechtvaardig. Zeker wanneer de verhuizing voortkomt uit een crisissituatie en de informele pleegzorg feitelijk al onderdeel is van het hulptraject. Begrijpelijk. Maar kijk je strikt juridisch naar de situatie? Dan blijft de BRP-inschrijving vóór het (formele) verblijf leidend voor de vraag welke gemeente verantwoordelijk is.

De Jeugdwet biedt duidelijke juridische kaders voor gemeentelijke verantwoordelijkheid bij pleegzorg, maar de praktijk vraagt om zorgvuldige toepassing en samenwerking.

Aanbevelingen: Wat kunnen gemeenten zelf ondernemen?

Om bestuurlijke conflicten en vertraging in hulpverlening te voorkomen geef ik graag de volgende aanbevelingen mee:

  1. Heldere communicatie tussen gemeenten.
    Bij crisissituaties en informele pleegzorg is het essentieel dat gemeenten onderling communiceren over mogelijke verschuivingen in verantwoordelijkheid. Dit voorkomt dat jeugdigen tussen wal en schip raken. Of dat gemeenten verantwoordelijk worden terwijl dat niet geheel rechtvaardig is.
  2. Casusgericht overleg en maatwerk
    Niet elke situatie past in een standaard juridisch kader. Gemeenten doen er goed aan om casusgericht overleg te voeren. Zeker bij complexe situaties.
  3. Gebruik van overgangsregelingen en convenanten
    Gemeenten kunnen afspraken maken over hun verantwoordelijkheid. Bijvoorbeeld via convenanten of regionale samenwerkingsverbanden. Dit biedt ruimte voor maatwerk en voorkomt juridisch getouwtrek over wie (financieel) verantwoordelijk is voor de ingezette jeugdhulp met verblijf.
  4. Transparantie richting ouders en jeugdigen
    Ouders en jeugdigen moeten weten wie verantwoordelijk is voor de hulpverlening. Onduidelijkheid hierover kan leiden tot wantrouwen en stress in een toch al kwetsbare situatie.

Kunnen gemeenten echt niet samen tot een oplossing komen? Dan is het mogelijk om het geschil voor te leggen aan de Geschillencommissie Sociaal Domein.

Conclusie: Praktijk blijft lastig ondanks duidelijke kaders 

De Jeugdwet biedt duidelijke juridische kaders voor gemeentelijke verantwoordelijkheid bij pleegzorg. Maar de praktijk vraagt om zorgvuldige toepassing en samenwerking. Alleen zo kan worden voorkomen dat jeugdigen de dupe worden van bestuurlijke onduidelijkheid en kan de continuïteit van de jeugdhulp geborgd blijven.