Je cliënt, een jonge man van 19 jaar, heeft 2 jaar geleden een mooie handbewogen rolstoel gekregen. Nu gaat hij echter voor het eerst aan het werk. Hij meldt zich bij de gemeente met de hulpvraag om ook iets langere afstanden af te kunnen leggen met zijn rolstoel. Samen wordt gekozen voor een motortje op de bestaande rolstoel. Cliënt is blij met deze oplossing omdat hij liever niet gezien wordt in een scootmobiel en voor de het college is dit de goedkoopst compenserende oplossing. Na verloop van tijd valt een enveloppe van het CAK bij cliënt op de deurmat. Hij moet een eigen bijdrage betalen voor de motor op zijn rolstoel. Cliënt is het hier niet mee eens, want voor een rolstoel mag toch geen bijdrage gevraagd worden? Hoe zit het nu met rolstoelen, accessoires en de bijdrage in de kosten?

Artikel 3.8 lid 4 onderdeel d Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 (hierna: Uitvoeringsbesluit) lijkt duidelijk: De bijdrage is niet verschuldigd voor een rolstoel. Echter hoe zit het met de accessoires voor rolstoelen, daar biedt de tekst van het artikel geen duidelijkheid over. Is cliënt een bijdrage verschuldigd over de motor omdat de motor geen rolstoel is of is hij geen bijdrage verschuldigd omdat de motor een vast onderdeel van de rolstoel wordt? En zou de motor van de rolstoel ook een vervoersvoorziening kunnen maken zodat een bijdrage wel is toegestaan? De Nota van Toelichting bij artikel 3.8 Uitvoeringsbesluit biedt niet veel meer duidelijkheid:‘De onder de Wmo geldende vrijstelling van bijdrage in de kosten voor alle rolstoelen, blijft onder de Wmo 2015 van kracht.’

Terug in de tijd: Wmo 2007 en WVG

Uit de parlementaire geschiedenis bij de Wmo 2007 volgt de bepaling is tot stand gekomen naar aanleiding van een door de Tweede Kamer aanvaarde motie (TK 2005-2006, 29 538, nr. 37). De achterliggende gedachte bij deze motie was dat het vragen van een eigen bijdrage voor een rolstoel niet zou mogen leiden tot een inkomensachteruitgang ten opzichte van de bestaande eigen bijdrage systematiek voor een rolstoel in de WVG. In artikel 5 lid 3 Rfteb was namelijk geregeld dat het niet mogelijk was om een eigen bijdrage te vragen bij de verstrekking van een rolstoel in het kader van de WVG.

De rolstoel als vervoersvoorziening

De parlementaire geschiedenis biedt dus geen uitkomst in dit verhaal. De CRvB heeft onder de WVG wel geoordeeld dat een rolstoel op zichzelf geen vervoersvoorziening is in de zin van de WVG (CRvB 28-01-2004, nrs. 03/4396 en 03/4432). Puur naar het doel van de voorziening kijken is dus niet voldoende om te bepalen of wel of geen eigen bijdrage opgelegd kan worden. Een rolstoel zelf verandert door een motor niet in een vervoersvoorziening. Het doel en de voorziening samen zullen in samenhang bezien moeten worden. Mijn inziens is van doorslaggevend belang of het betreffende accessoire onlosmakelijk verbonden is met de rolstoel. Een goed voorbeeld zou de aankoppelfiets zijn. Dit is een accessoire op een rolstoel, aan een aankoppelfiets alleen heb je immers niets. De aankoppelfiets is bedoeld voor lokaal verplaatsen. In huis heb je dit hulpstuk namelijk niet nodig. De rolstoel verandert daarmee in een vervoersvoorziening, echter voor de rolstoel zelf kan nog steeds geen bijdrage gevraagd worden. Voor de aankoppelfiets wel. Deze is namelijk niet onlosmakelijk verbonden met de rolstoel. Zonder de aankoppelfiets functioneert de rolstoel nog steeds als rolstoel.

Mijn inziens is van doorslaggevend belang of het betreffende accessoire onlosmakelijk verbonden is met de rolstoel

Wel of niet onlosmakelijk verbonden

Terugkomend op de casus in de inleiding geldt dat bekeken moet worden of de motor onlosmakelijk verbonden is met de rolstoel. Zonder de motor is de rolstoel nog steeds bruikbaar als rolstoel. De motor kan dus als accessoire gezien worden. Voor de motor kan dus een bijdrage gevraagd worden. Let wel, dat geldt niet voor de rolstoel zelf! Het is echter uiteindelijk aan de CRvB om over de kwestie van rolstoelaccessoires een oordeel te vellen.