Het Besluit maatschappelijke ondersteuning (Bmo) heeft diverse wijzigingen ondergaan per 1 januari 2013. Ik licht er een uit: de invoering van de vermogensinkomensbijtelling bij het bepalen van de eigen bijdrage en het eigen aandeel. Tot 1 januari was de hoogte van de eigen bijdrage en het eigen aandeel afhankelijk van het inkomen van de belanghebbende en zijn eventuele echtgenoot. Per 1 januari is de Wmo gewijzigd en is ook het vermogen van invloed op de hoogte van de eigen bijdrage en het eigen aandeel. Dit wordt ook wel de 'vermogensinkomensbijtelling' genoemd en die is geregeld in het Bmo.

Het ‘inkomen en vermogen’ zijn in het Bmo samengevat in het begrip bijdrageplichtig inkomen. Het bijdrageplichtig inkomen is opgebouwd uit twee componenten:

  • het inkomen over het peiljaar;
    dat is het verzamelinkomen of indien over een kalenderjaar geen aanslag of navorderingsaanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld het belastbaar loon.
  • het vermogen over het peiljaar;
    Het vermogen is 8% van de (gezamenlijke) grondslag sparen en beleggen over het peiljaar. De (gezamenlijke) grondslag sparen en beleggen is de rendementsgrondslag aan het begin van het kalenderjaar (peildatum) voor zover die rendementsgrondslag meer bedraagt dan het heffingvrije vermogen. Kort gezegd is de grondslag sparen en beleggen de waarde van het vermogen (bezittingen minus schulden) boven het heffingvrije vermogen.

Het effect van de vermogensinkomensbijtelling zal in de meeste individuele gevallen echter gering zijn, dus gemeenten reken u niet rijk. Sowieso is er alleen een effect als het bijdrageplichtig inkomen hoger ligt dan de in artikel 4.1 lid 1 onderdelen a tot en met d Bmo genoemde grensinkomens. Indien het bijdrageplichtig inkomen gelijk of minder is dan het van toepassing zijnde grensinkomen, geldt namelijk een standaard (maximum)bedrag van € 18,60 (ongehuwden) of € 26,60 (gehuwden) per vier weken. Ik zal het beperkte effect van de vermogensinkomensbijtelling verduidelijken door een voorbeeld met als peiljaar 2011.

Voorbeeld
Een alleenstaande die pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt, heeft een verzamelinkomen van € 30.000 en een vermogen van € 40.785. Het heffingvrije vermogen in 2011 bedraagt voor een alleenstaande € 20.785. De grondslag voor sparen en beleggen bedraagt dan € 20.000. De vermogensinkomensbijtelling is 8% daarvan, dus € 1.600. Het bijdrageplichtig inkomen = € 30.000 + € 1.600 = € 31.600. Het grensinkomen voor een alleenstaande die pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt, is € 23.208 (artikel 4.1 lid 1 Bmo).

Situatie met vermogensinkomensbijtelling
De (maximale) eigen bijdrage/eigen aandeel per vier weken is dan als volgt:

Standaard: € 18,60
Verhoging i.v.m. bijdrageplichtig inkomen > grensinkomen: € 96,83 (dertiende deel van 15% van het verschil tussen € 31.600 en € 23.208 = 1/13 * 15% * € 8.392)
Totale (maximale) eigen bijdrage/ aandeel: € 115,43


Situatie zonder vermogensinkomensbijtelling
De (maximale) eigen bijdrage/eigen aandeel per vier weken is als volgt:

Standaard: € 18,60
Verhoging i.v.m. inkomen > grensinkomen: € 78,37 (dertiende deel van 15% van het verschil tussen € 30.000 en € 23.208 = 1/13 * 15% * € 6.792)
Totale (maximale) eigen bijdrage/ aandeel: € 96,97

Effect
Het effect van de vermogensinkomensbijtelling op de (maximale) hoogte van de eigen bijdrage/eigen aandeel is dus slechts € 18,46 (€ 96.83 minus € 78,37) per vier weken.