Kinderen kunnen problemen hebben met spelen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het niet (veilig) kunnen spelen in de woning of niet samen kunnen fietsen met leeftijdsgenootjes. Afhankelijk van de individuele omstandigheden kunnen de problemen vaak  worden opgelost met een woningaanpassing of een hulpmiddel zoals een aangepaste driewieler.

Allereerst wijs ik erop dat woningaanpassingen en hulpmiddelen voor kinderen onder de Wmo 2015 vallen en niet onder de Jeugdwet. Staatssecretaris Van Rijn heeft hierover namelijk het volgende gezegd: ”Minderjarige gehandicapten kunnen voor het gebruik van een rolstoel en overige hulpmiddelen alsook voor woningaanpassingen een beroep doen op de Wmo 2015. Voor ondersteuning en zorg die valt onder het begrip jeugdhulp doen zij een beroep op de Jeugdwet‘ (TK 2013-2014, 33841, nr. J, p. 25 ). De vraag is dan of de gemeente ook woningaanpassingen en hulpmiddelen moet  verstrekken om kinderen te kunnen laten spelen?

Zelfredzaamheid en participatie

De Wmo 2015 geeft gemeenten de opdracht om maatschappelijke ondersteuning te bieden aan ingezetenen die beperkingen hebben in de zelfredzaamheid en/of participatie.  

‘Zelfredzaamheid’ is in artikel 1.1.1 Wmo 2015 omschreven  als ‘in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemeen dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden’. In de MvT staat als voorbeeld van een ADL-handeling ‘ontspanning’ genoemd. Mijns inziens kan spelen gezien worden als een manier voor kinderen om te ontspannen. Daarbij heeft de rechtbank ‘s-Hertogenbosch onder de Wmo 2007 geoordeeld dat de veiligheid in en rond de woning  onder het begrip ‘normale gebruik van een woning’ valt (Rechtbank ‘s-Hertogenbosch 19-03-2010, nr. AWB 09/1544). De CRvB heeft onder de WVG geoordeeld dat onder het normale gebruik van de woonruimte ook wordt verstaan dat kinderen zonder gevaar voor eigen gezondheid in de woonruimte kunnen spelen (CRvB 23-04-1999, 98/1424 WVG). Mijns inziens is dit onder de Wmo 2015  niet anders..

Het begrip ‘participatie’ is in artikel 1.1.1 Wmo 2015 omschreven als ‘deelnemen aan het maatschappelijk verkeer’. Uit de MvT blijkt dat dit wil zeggen dat iemand op gelijke voet met anderen in redelijke mate onder andere mensen kan ontmoeten, contacten kan onderhouden en aan maatschappelijke activiteiten kan deelnemen. Daarvoor is het ook een vereiste dat hij zich kan verplaatsen. Mijns inziens geldt juist voor jonge kinderen dat spelen (denk bijvoorbeeld aan fietsen rondom de ouderlijke woning) dé manier is om elkaar te ontmoeten en contacten  te onderhouden.

Moet de gemeente nu alle problemen met spelen oplossen?

De gemeente hoeft niet in alle wensen van het kind tegemoet te komen. De MvT spreekt namelijk over het  ‘in redelijke mate’ mensen kunnen ontmoeten en contacten onderhouden. Wat ‘in redelijke mate’ precies betekent, blijkt niet uit de MvT. Uit jurisprudentie onder de Wmo 2007 volgt dat het college een cliënt in staat moet stellen tot ‘aanvaardbare maatschappelijke participatie’ (CRvB 15-02-2012, nrs. 09/4472 WMO, CRvB 14-03-2012, nr. 10/6882 WMO en CRvB 08-10-2014, nr. 12/6755 WMO). Uit bovengenoemde jurisprudentie blijkt kort gezegd dat als een cliënt al op een andere manier in staat is tot aanvaardbare maatschappelijke participatie, dat er dan geen sprake is van beperkingen in de participatie die door de gemeente gecompenseerd moeten worden. Mijns inziens geldt dit ook onder de Wmo 2015. Dus als een kind bijvoorbeeld door de zwem- en muziekles al in staat is tot het in redelijke mate ontmoeten van mensen en contacten onderhouden (aanvaardbaar maatschappelijke participatie), dan hoeft het college het kind niet in staat te stellen om ook te kunnen spelen met andere kinderen. Dit zal echter van geval tot geval verschillen.

Ten aanzien van beperkingen in de zelfredzaamheid geldt mijns inziens een soortgelijke redenatie. Indien de problemen met veilig spelen in de woning kunnen worden opgelost door het kind bijvoorbeeld in een andere ruimte in de woning  te laten spelen, dan kan het kind zich ontspannen en veilig spelen in de woning, waardoor het college het kind niet in staat hoeft te stellen om ook elders in de woning te spelen.