Als het wetsvoorstel Wmo 2015 wet wordt, zal er een andere aanvraagprocedure gelden dan onder de huidige Wmo. In beginsel meldt een belanghebbende zich met een aanmelding en kan hij pas na afloop van een onderzoek door het college een aanvraag indienen. Deze scheiding van melding en aanvraag zal in de praktijk naar verwachting als middel worden gebruikt om belanghebbenden af te houden van het doen van een aanvraag.

De scheiding van melding en aanvraag is voor veel gemeenten niet nieuw. Volgens de principes van ‘de Kanteling’ wordt immers ook eerst een melding gedaan, gevolgd door het befaamde ‘keukentafelgesprek’. Het daarvan gemaakte verslag kan vervolgens als aanvraagformulier worden gebruikt. Deze werkwijze is door veel gemeenten vastgelegd in de ‘gekantelde’ Wmo-verordening. In de huidige Wmo ontbreekt hiervoor echter de wettelijke basis.

Scheiding melding en aanvraag krijgt wettelijk basis in Wmo 2015

Met het wetsvoorstel 2015 krijgt de scheiding van melding en aanvraag wel een wettelijke basis (artikel 2.3.2). Na de melding van een belanghebbende voert het college binnen 6 weken een onderzoek uit. Pas na afloop van dat onderzoek kan de belanghebbende een aanvraag indienen – tenzij het onderzoek niet binnen 6 weken is afgerond en belanghebbende niet langer wil wachten. Volgens de regering is de onderzoeksfase van essentieel belang om de belanghebbende te informeren over de (on)mogelijkheden van zijn wensen, zonder direct het formele traject van een aanvraag in te gaan. Alleen die belanghebbenden die van mening zijn dat een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, zullen dan een aanvraag indienen.

Wat als college vindt dat het geen maatwerkvoorziening hoeft te verstrekken?

Deze handelwijze levert geen probleem op als uit het onderzoek blijkt dat er een maatwerkvoorziening moet komen. Dan volgt immers alsnog een aanvraag, waarop het college een besluit neemt. Daartegen kan belanghebbende vervolgens in bezwaar en beroep. Maar wat als het college van mening is dat er geen maatwerkvoorziening hoeft te worden verstrekt? In de toelichting op het wetsvoorstel wordt aangegeven dat het iemand die niet tevreden is met de opbrengst van het onderzoek volstrekt vrij staat om na de onderzoekstermijn van zes weken toch een aanvraag voor een maatwerkvoorziening in te dienen. Tijdens het onderzoek zal belanghebbende uiteraard over de (geldende) procedure en deze mogelijkheid goed moeten worden ingelicht. De vraag is dan hoe dit in de praktijk zal gaan. Ik kan mij helaas maar al te goed een gesprek voorstellen waarin wordt aangegeven dat het doen van een aanvraag wel mogelijk is, maar geen zin zal hebben omdat de aanvraag toch zal worden afgewezen. De mondige burger kan wel voor zichzelf opkomen en zal hier dan tegenin gaan. Maar hoe zit het met de iets minder mondige burger? Zal deze dan niet zonder meer geloven dat een aanvraag doen inderdaad zinloos is? Overziet deze burger wel volledig de gevolgen van het niet doen van een aanvraag?

Onderzoek voor indienen aanvraag houdt risico in

Nu zal het onderzoek en ook de voorlichting van belanghebbenden in de meeste gevallen echt wel op een zorgvuldige manier gebeuren. Maar alleen het feit al dat er onderzoek moet worden gedaan voordat er een aanvraag kan worden ingediend, houdt een risico in. Degene die het onderzoek heeft verricht, staat immers niet meer blanco en onbevangen tegenover de vraag om ondersteuning. Hij of zij heeft zich al een oordeel gevormd over het al dan niet noodzakelijk zijn van een maatwerkvoorziening. Het is moeilijk dan nog objectief te zijn. Dit leidt ertoe dat de scheiding van melding en aanvraag in de praktijk, al is het onbewust, maar al te gemakkelijk kan worden gebruikt als middel om belanghebbenden af te houden van het doen van een aanvraag. En dat kan toch niet de bedoeling zijn.