Met ingang van 1 mei 2019 kunnen budgethouders een ‘symbolisch laag bedrag’ betalen aan personen die hulp verlenen vanuit het sociaal netwerk. De Minister maakt dit mogelijk voor zowel de Wmo 2015 als de Jeugdwet. De regeling vormt daarmee een uitzondering op de verplichting voor een budgethouder om tenminste het wettelijk minimumloon te betalen. De wijze waarop de regeling is uitgewerkt roept echter veel vragen op. 

Waarom deze regeling?

Op de verplichting om het wettelijk minimumloon aan zorgverleners te betalen bestaat een uitzondering die geldt voor informele zorg, als de zorgovereenkomst is aangegaan voor 1 januari 2018. Per 1 mei 2019 vervalt deze uitzonderingsmogelijkheid. De financiële tegemoetkomingsregeling komt hiervoor in de plaats. Met deze regeling kunnen cliënten/jeugdigen een symbolisch bedrag betalen aan de zorgverlener vanuit het sociaal netwerk. Voor de achtergrond verwijs ik verder naar de VNG-ledenbrief.

Wat houdt de nieuwe tegemoetkomingsregeling precies in?

Dat is nu juist de vraag, want de wettekst en de toelichting daarop lopen uiteen. Het is de moeite waard eerst de letterlijk tekst van de regeling door te lezen:

Indien een cliënt ten laste van zijn persoonsgebonden budget een hulp uit het sociaal netwerk een tegemoetkoming van maximaal € 141 per kalendermaand of een door het college vastgestelde tegemoetkoming per kalendermaand voor schoonmaakmiddelen, levensmiddelen, kleding of reiskosten ten behoeve van de hulp, wenst te laten betalen voor op onverplichte basis verleende maatschappelijke ondersteuning, draagt hij daartoe zorg voor een verklaring. De verklaring wordt ingediend bij de Sociale verzekeringsbank.

In hoeverre wijkt de toelichting af van deze regeling:

  • Regeling: De cliënt mag kiezen of hij een symbolische tegemoetkoming betaalt aan een informele hulpverlener of een forfaitaire tegemoetkoming voor onkosten.
  • Toelichting: De symbolische tegemoetkoming en de tegemoetkoming voor onkosten kunnen apart, maar ook naast elkaar worden gebruikt. 
  • Regeling: De budgethouder kan ervoor kiezen om een tegemoetkoming of het minimumloon aan zijn ondersteuner te betalen. 
  • Toelichting: Het is aan gemeenten of zij de tegemoetkomingsregeling toepassen (gemeentelijke beleidsvrijheid)
  • Regeling: De budgethouder kiest de hoogte van het symbolisch bedrag met een maximum van € 141.
  • Toelichting: De gemeente bepaalt het maximumbedrag van de symbolische tegemoetkoming.

De toelichting op de regeling wijkt dus wezenlijk af van de regeling zelf. En hierin schuilt wel een juridisch risico voor gemeenten die de toelichting als vertrekpunt hanteren. Want een rechter kan zomaar besluiten dat de wettekst leidend is, wat er verder ook door de gemeenten in het eigen beleid wordt opgenomen.

De toelichting op de regeling wijkt dus wezenlijk af van de regeling zelf.

Volgens de VNG-ledenbrief zijn de tegemoetkomingen verder alleen bedoeld voor die situaties ‘waarin de gemeente er met de budgethouder met een vergoeding op basis van het minimumloon niet uitkomt, bijvoorbeeld bij een etmaal logeren. Iemand vanuit het sociaal netwerk die bijvoorbeeld drie uur hulp bij het huishouden levert krijgt gewoon minimaal drie keer het wettelijk minimum uurloon.’ De wettekst zelf beperkt de keuze voor de tegemoetkoming(en) echter niet tot specifieke vormen van zorg. Sterker nog, de onkostenvergoeding is volgens de wettekst specifiek bestemd voor vergoeding van schoonmaakmiddelen. En daarbij denk ik toch al snel aan hulp bij het huishouden.

Wetssystematisch onjuist

De tegemoetkomingsregeling geldt voor onverplichte (juridisch niet afdwingbare) zorg. Waarom heeft de wetgever gekozen voor uitbetaling van de tegemoetkomingen via een pgb? De budgethouder moet immers instaan voor de rechtmatige besteding van het pgb, en ervoor zorgen dat hiermee de benodigde zorg wordt ingekocht bij derden. Deze zorg moet voldoen aan de kwaliteitseisen die door de gemeente zijn gesteld. De budgethouder staat echter juridisch met lege handen tegenover de informele zorgverlener, als die geen kwalitatief verantwoorde hulp biedt. Je kunt je dan ook afvragen of het onverplichte karakter van de hulp (waarvoor een tegemoetkoming wordt uitbetaald) niet haaks staat op de pgb-systematiek zoals die volgt uit de Jeugdwet en de Wmo 2015.

Aanpassen verordening

Gemeenten zullen vaart moeten maken met aanpassing van de verordening, als ze het mogelijk willen maken dat budgethouders, die nu al een tegemoetkoming uitbetalen aan de zorgverlener (omstreeks 1900), deze regeling kunnen continueren na 1 mei 2019. Zeker als er nog gesproken moet worden met deze budgethouders. Waar moeten gemeenten verder op letten bij het aanpassen van de verordeningen Jeugd en Wmo?
Ten eerste zullen gemeenten zich rekenschap moeten geven van de tekst van de regeling zelf, en de keuzemogelijkheid die de regeling geeft aan jeugdigen/cliënten. Ze kunnen dus niet zomaar uitgaan van beleidsvrijheid.

En welke afweging kunnen gemeenten maken m.b.t. de hoogte van het pgb voor de symbolische tegemoetkoming? Vaststellen op € 141 of lager? Een hoge tegemoetkoming zal er voor zorgen dat budgethouders die nu het minimumloon betalen, zullen overstappen naar de tegemoetkoming. Om dit te voorkomen zal het pgb voor de tegemoetkoming in een individuele situatie lager moeten uitvallen dan een (klein) pgb waaruit het wettelijk minimumloon wordt betaald. Gemeenten kunnen kiezen voor differentiatie, waarbij de hoogte van het pgb voor de (symbolische) tegemoetkoming afhankelijk is van de omvang van het aantal uren informele hulp dat wordt verleend.

Conclusie

Per 1 mei 2019 wordt het mogelijk gemaakt een symbolische tegemoetkoming of een forfaitaire onkostenvergoeding voor onverplichte hulp te betalen vanuit een pgb. De tekst van de complexe regeling spoort echter niet met de toelichting hierop. Gemeenten die in navolging van de toelichting uitgaan van (volledige) beleidsvrijheid lopen een juridisch risico.