Cliënten met een aanspraak op de Wlz (Wet langdurige zorg) ontvangen over het algemeen alle hulp die zij nodig hebben op grond van de Wlz. De Wlz geeft namelijk recht op een integraal pakket aan zorg. De gemeente is daarom in principe ook niet verplicht om aan cliënten met een Wlz-indicatie Wmo-hulp toe te kennen. Lekker overzichtelijk zou je zeggen. Helaas zijn er een aantal uitzonderingen op deze hoofdregel. Omdat deze uitzonderingen de uitvoering van de Wmo en de Wlz er niet gemakkelijker op maken, heeft de wetgever nu besloten een en ander per 2020 te vereenvoudigen. Dat werd tijd.

Hoe is het nu geregeld?

Op dit moment ontvangen Wlz-cliënten die niet in een Wlz-instelling wonen (de ‘thuiswonende’ Wlz-cliënten) een hulpmiddel of woningaanpassing op grond van de Wmo. Onder hulpmiddel wordt in de Wmo verstaan: ‘een roerende zaak die bedoeld is om beperkingen in de zelfredzaamheid of de participatie te verminderen of weg te nemen’. Dit zijn dan onder andere rolstoelen, roerende woonvoorzieningen (zoals een tillift of een douchestoel) en vervoershulpmiddelen (bijvoorbeeld een scootmobiel). De niet-roerende vervoersvoorzieningen (zoals een taxikostenvergoeding) vallen daarmee strikt genomen niet onder deze uitzondering. In 2017 heeft Schulinck bij het ministerie nagevraagd of dit ook de bedoeling was van de wetgever. Dit bleek niet zo te zijn. Ook de niet-roerende vervoersvoorzieningen zouden voor thuiswonende Wlz-cliënten op grond van de Wmo gefinancierd moeten worden. Desondanks is de wet hierop nooit aangepast.

Een tweede uitzondering geldt voor de Wlz-cliënten die zónder behandeling in een Wlz-instelling wonen. Zij ontvangen ‘hulpmiddelen ter verbetering van de mobiliteit’ op grond van de Wmo. Dit betekent dat mobiliteitshulpmiddelen voor Wlz-cliënten die mét behandeling in een Wlz-instelling verblijven, gewoon onder de Wlz vallen. Door de definitie van ‘mobiliteitshulpmiddel’ in de Regeling langdurige zorg is de afbakening tussen de Wmo en de Wlz op dit punt niet volledig geregeld. Nu is het namelijk zo dat een Wlz-cliënt die mét behandeling in een instelling verblijft strikt genomen alleen aanspraak kan maken op een rolstoel (inclusief aanpassing). Wanneer deze Wlz-cliënt een scootmobiel nodig zou hebben kan deze niet op grond van de Wlz verstrekt worden. Als deze cliënt vervolgens bij de gemeente een aanvraag zou doen voor een scootmobiel, dan zou de gemeente deze kunnen afwijzen. In dat geval geldt namelijk de hoofdregel: een Wlz-cliënt met verblijf in een Wlz-instelling komt in principe niet in aanmerking voor een Wmo-voorziening. Ook dit was niet helemaal de bedoeling van de wetgever. Kortom: hoog tijd voor een aanpassing van de wet.

Wat gaat er veranderen?

Het is de bedoeling dat vanaf 1 januari 2020 alle mobiliteitshulpmiddelen voor Wlz-cliënten die in een Wlz-instelling wonen vanuit de Wlz worden gefinancierd. Het onderscheid tussen verblijf met – of verblijf zonder behandeling is dan dus niet meer relevant. Daarnaast zal worden geregeld dat de definitie van ‘mobiliteitshulpmiddel’ ruimer wordt. Vanaf 2020 gaat het naast rolstoelen ook over scootmobielen, aangepaste fietsen, aangepaste wandelwagens en aangepaste autostoeltjes voor kinderen.

Verder is het vanaf 2020 de bedoeling dat ‘roerende voorzieningen’ voor Wlz-cliënten die wonen in een Wlz-instelling, altijd vanuit de Wlz gefinancierd worden. Roerende voorzieningen zijn hulpmiddelen voor zorg en wonen die door meerdere cliënten te gebruiken zijn. Hierbij moet je denken aan een tillift of een hoog-laagbed. Nu is het wettelijk gezien ook al zo dat deze voorzieningen voor deze groep cliënten vanuit de Wlz betaald moeten worden, maar in de praktijk is dit nog niet altijd het geval. Sommige gemeenten en zorgverzekeraars verstrekken dit nu nog. De budgetten zullen hierop aangepast worden.

Volledig heldere afbakening nog niet bereikt

Met de aangekondigde wetswijziging wordt de afbakening tussen de Wmo en de Wlz een stukje eenvoudiger. Helemaal helder zal deze vanaf 2020 helaas nog niet zijn. Zo blijft het wettelijk gezien ook vanaf 2020 onduidelijk dat de niet-roerende vervoersvoorzieningen voor thuiswonende Wlz-cliënten vanuit de Wmo gefinancierd moeten worden.

Het zou logischer zijn als hulpmiddelen die voor meerdere cliënten te gebruiken zijn, in de toekomst vanuit de Wlz gefinancierd kunnen worden

Verder zou het naar mijn mening ook goed zijn als de wetgever nog eens kritisch gaat kijken naar een ‘bijzondere’ groep Wlz-cliënten. Namelijk de groep cliënten die gezamenlijk in een (kleinschalig) wooninitiatief wonen. Deze groep cliënten wordt wettelijk gezien als ‘thuiswonend’ beschouwd, omdat zij de hulp geleverd krijgen in de vorm van een pgb, een Modulair Pakket Thuis of een Volledig Pakket Thuis en dus niet in een Wlz-instelling wonen. Hierdoor valt deze groep Wlz-cliënten onder de uitzondering en maken daarom aanspraak op hulpmiddelen vanuit de Wmo. Dit is wat mij betreft geen wenselijke situatie. Het zou naar mijn idee logischer zijn als de hulpmiddelen die voor meerdere cliënten te gebruiken zijn, in de toekomst vanuit de Wlz gefinancierd kunnen worden. Dit gelet op het individuele karakter van de Wmo. Nu zou in theorie in één woonvorm aan iedere cliënt afzonderlijk vanuit de Wmo dezelfde voorziening toegekend moeten worden (bijvoorbeeld iedere cliënt een eigen tillift, terwijl één tillift voor meerdere cliënten gezamenlijk ook een oplossing zou zijn). Het zou mooi zijn als de wetgever hier de komende tijd ook nog aandacht voor heeft.