De CRvB heeft onlangs geoordeeld dat als een ouder een verhoogd kindgebonden budget ontvangt, diegene geen bijzondere bijstand kan krijgen voor schoolkosten van zijn kind. De gemeente kan ervoor kiezen om de CRvB te volgen en elke aanvraag om bijzondere bijstand af te wijzen. Maar de motivering van de CRvB roept dusdanige vragen op dat het op basis van deze uitspraak ook verdedigbaar is om in dergelijke gevallen toch bijzondere bijstand toe te kennen.

In deze opinie sta ik eerst stil bij de reikwijdte van de CRvB-uitspraak. De uitspraak lijkt namelijk een kleinere reikwijdte te hebben, dan de tekst van de uitspraak doet vermoeden. Daarna ga ik in op de stelling van de CRvB dat het kindgebonden budget is verhoogd en de vergelijking die de CRvB maakt tussen het kindgebonden budget en de Wtos. Vervolgens sluit ik af met een argument die de CRvB niet noemt, maar op grond waarvan het volgens mij mogelijk is om een aanvraag om bijzondere bijstand voor schoolkosten toch af te wijzen.

Reikwijdte uitspraak: leerlingen voortgezet onderwijs 12 t/m 15 jaar

In de uitspraak van de CRvB ging het om een belanghebbende met een dochter die ten tijde van de aanvraag 12 jaar oud was en voortgezet onderwijs volgde. Dit blijkt niet uit de uitspraak zelf, maar uit informatie van de procesvertegenwoordiger van de gemeente in kwestie. Dat is belangrijke informatie om de reikwijdte van de uitspraak te bepalen. Voor zover er een algemene rechtsregel uit de CRvB-uitspraak mag worden afgeleid, lijkt de werking daarvan dan ook te zijn beperkt tot de groep ouders met kinderen van 12 t/m 15 jaar die voortgezet onderwijs volgen. Dat sluit niet uit dat de denkwijze van de CRvB mogelijk ook gaat gelden voor andere leerlingen.

Kindgebonden budget is niet verhoogd

De CRvB geeft aan dat de Wtos sinds 1 augustus 2015 niet langer bestaat en dat ouders worden gecompenseerd door een verhoging van het kindgebonden budget. Uit de memorie van toelichting op de Wet hervorming kindregelingen blijkt dat dit alleen geldt voor ouders met kinderen van 16 of 17 jaar. Dit betekent dat het kindgebonden budget voor ouders met kinderen van 12 t/m 15 jaar niet is verhoogd in verband met het niet langer bestaan van de Wtos.

Vergelijking met Wtos gaat niet op

Als onderbouwing van het oordeel dat het verhoogde kindgebonden budget een passende en toereikende voorliggende voorziening is, verwijst de CRvB naar CRvB 26-3-2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ5578. In die uitspraak gaat het om de basistoelage van hoofdstuk 4 Wtos, terwijl het in CRvB 16-10-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3431 gaat om de basistoelage van hoofdstuk 3 Wtos. Deze toelage ziet op personen jonger dan 18 jaar, terwijl de basistoelage van hoofdstuk 4 Wtos ziet op personen van 18 jaar of ouder.

Maar zelfs al had de CRvB verwezen naar deze rechtspraak, dan nog gaat de vergelijking met hoofdstuk 3 Wtos volgens mij niet op.

Ook volgt uit de rechtspraak waar de CRvB naar verwijst dat de basistoelage van hoofdstuk 4 Wtos een passende en toereikende voorliggende voorziening is voor de algemene noodzakelijke kosten van het bestaan. Voor de basistoelage van hoofdstuk 3 Wtos is deze conclusie nooit getrokken. De basistoelage van hoofdstuk 3 Wtos was wel een passende en toereikende voorliggende voorziening voor direct met het volgen van een studie samenhangende kosten, maar niet voor reiskosten (zie bijvoorbeeld CRvB 1-2-2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AS4803 en CRvB 27-1-2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH2444). Een verwijzing naar deze rechtspraak had volgens mij meer voor de hand gelegen.

Maar zelfs al had de CRvB verwezen naar deze rechtspraak, dan nog gaat de vergelijking met hoofdstuk 3 Wtos volgens mij niet op. Dit komt doordat het kindgebonden budget voor ouders met kinderen van 15 jaar of jonger niet is verhoogd in verband met het afschaffen van de Wtos-tegemoetkoming voor leerlingen tot 18 jaar. De CRvB zegt overigens wel dat er toch sprake kan zijn van een passende en toereikende voorliggende voorziening, ook al dekt het kindgebonden budget het totaal van de feitelijk gemaakte schoolkosten niet. Dat vind ik geen hele sterke opmerking omdat het voortvloeit uit de motivering die juist voor veel vragen zorgt.

Bewuste keuze om kindgebonden budget niet te verhogen

Aan CRvB 16-10-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3431 ging Rechtbank Midden-Nederland 5-7-2017, nr. UTR 16/2328 vooraf. De rechtbank oordeelt ook dat de gemeente geen bijzondere bijstand hoeft te verstrekken, maar motiveert dit anders dan de CRvB. De rechtbank verwijst naar eerdere rechtspraak waaruit blijkt dat als binnen een voorliggende voorziening een bewuste keuze is gemaakt over de noodzaak van vergoeding van bepaalde kosten, de Participatiewet geen functie heeft. Vervolgens zegt de rechtbank dat binnen de Wet op het kindgeboden budget een bewuste beslissing is genomen over de noodzaak van de vergoeding van schoolkosten en dat het college daarom geen bijzondere bijstand hoeft te verstrekken voor schoolkosten. Het is onduidelijk wat de CRvB van dit argument vindt. Ik vind er wel wat voor te zeggen om met deze redenering een aanvraag om bijzondere bijstand voor schoolkosten af te wijzen. Dat past ook bij de rechtspraak over bijzondere bijstand voor medische kosten. Hopelijk laat de CRvB zich in de toekomst uit over dit punt.