Uit de praktijk komt frequent de vraag wat er gedaan kan worden op het moment dat (één van de) ouders, niet of onvoldoende meewerken aan jeugdhulpverlening, terwijl de jeugdige dringend verlegen zit om hulp. Wat doe je dan als toegangsmedewerker of hulpverlener?

Het geniet altijd de voorkeur om er samen met de ouders uit te komen. Hierbij moet echter het belang van de jeugdige leidend zijn. Met de ouders kan om tafel worden gegaan om te trachten alsnog tot een voor iedereen aanvaardbare oplossing te komen. Dit mag echter zeker niet zo lang duren dat de ontwikkeling van de jeugdige geschaad wordt. Vaak kost het namelijk veel tijd om de knelpunten op te lossen en om tot algehele overeenstemming te komen; als dat uiteindelijk überhaupt al lukt. Het uitgangspunt is dat het gezin de bemoeienis moet blijven ervaren als hulpaanbod. Hierbij moet vooral ingezet worden op versterking van de eigen kracht van ouders en kinderen en het inschakelen van het eigen netwerk. Als dat niet blijkt te werken, moet naar mijn idee hulp in een gedwongen kader worden ingeschakeld.

Op het moment dat de toegangsmedewerker niet verder kan, zie ik namelijk wel eens dat ‘het dossier’ blijft liggen of dat er onnodig veel tijd wordt gestoken in het proberen de ouders toch op één lijn te krijgen. Als dat dan niet lukt wordt soms zelfs overgegaan tot het alsnog inzetten van jeugdhulp; dan maar zonder (de verplichte) toestemming. Dat kan natuurlijk niet. Maar wat kan dan wel?

Adviestaak Raad voor de Kinderbescherming

Sinds de invoering van de Jeugdwet in 2015 heeft de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) ook een consultatiefunctie gekregen. Dit houdt in dat ze gemeenten (ook anoniem) kunnen adviseren hoe in een casus te handelen. Dat gaat dus vooraf aan het verzoek tot raadsonderzoek. Veel gemeenten hebben bovendien zogenaamde ‘jeugdbeschermingstafels’ ingericht. De bedoeling hiervan is dat met alle betrokkenen, ook de ouders en het kind zelf, wordt besproken hoe het ervoor staat en of een raadsonderzoek noodzakelijk is. De Raad neemt doorgaans ook deel aan de jeugdbeschermingstafel en kan dus vanuit die positie al in het voorstadium van een mogelijke maatregel actief meedenken.

Verzoeken aan Raad voor de Kinderbescherming

In welke gevallen zoek je nu overleg met de Raad of besluit je een verzoek tot onderzoek in te dienen? Dit kan bijvoorbeeld als jeugdhulp wordt geweigerd, terwijl dit wel in het belang van de jeugdige is. Ook als er een onveilige situatie bestaat waarin de jeugdige verkeert, de jeugdige of de ouders een ambivalente houding aannemen of als de ouders wel mee willen werken maar vrijwillige hulp onvoldoende effect heeft. Als de jeugdige ernstig in de ontwikkeling wordt bedreigd en er geen andere mogelijkheden zijn om de dreiging weg te nemen, ben ik van mening dat er meteen doorgepakt moet worden. De Raad zal op dat moment moeten worden ingeschakeld (artikel 2.4 lid 1 Jeugdwet). Hier is overigens geen toestemming van de betreffende ouder voor nodig (artikel 1:240 BW). Een misvatting is dat de Raad enkel een rol heeft als er mogelijkerwijs sprake is van bijvoorbeeld kindermishandeling. Ook op het moment dat hulp geweigerd wordt, is het aan de Raad om te bekijken wat de mogelijkheden zijn.

Een advies van of een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming kan een mooie uitkomst bieden.

Dit wordt naar mijn idee te weinig gedaan. Wellicht enerzijds doordat inschakeling van de Raad als een ingrijpende maatregel wordt gezien (terecht of onterecht), maar misschien anderzijds ook omdat er te weinig kennis bestaat over de mogelijkheid om de Raad bij het proces te betrekken. Als een kind zodanig ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd en ouders dit probleem onderkennen, zal een verzoek aan de Raad moéten worden gedaan, om de situatie te beoordelen. Het is dan niet zo dat er meteen een ingrijpende maatregel van bijvoorbeeld een ondertoezichtstelling of uithuisplaatsing wordt genomen.

Welke stappen neemt de Raad voor de Kinderbescherming?

Eerst zal de Raad met de betrokken hulpverleners bekijken of de ingeschakelde hulp voldoende is om de bedreiging van de ontwikkeling weg te nemen. De Raad kijkt daarbij vanuit het belang van het kind. Wanneer acties en resultaten niet voldoende zijn, doet de Raad onderzoek. Uit dit onderzoek kan blijken dat er gedwongen hulp voor de jeugdige moet komen. De Raad verzoekt dan de rechter een maatregel van kinderbescherming op te leggen, bijvoorbeeld een ondertoezichtstelling. Op het moment dat ook deze hulp niet wordt geaccepteerd, kunnen er – door tussenkomst van een kinderrechter – nadere maatregelen worden getroffen, zoals een uithuisplaatsing. Als blijkt dat een uithuisplaatsing ook onvoldoende bescherming biedt aan de jeugdige, kan een beëindiging van het gezag over het minderjarige kind volgen. Deze maatregelen worden (uiteraard) als (zeer) ingrijpend beschouwd, maar doordat er vooraf een rechterlijke toets plaats vindt, zijn het zorgvuldige, weloverwogen beslissingen. Ook mede hierdoor ben ik van mening dat de Raad in een eerder stadium bij de problematiek betrokken dient te worden.

Om de jeugdhulpverlening efficiënt en correct te laten verlopen in een lastige casus, zouden gemeenten niet de zaak even moeten laten rusten of ‘eenvoudigweg’ voorbij mogen gaan aan het toestemmingsvereiste om zo de benodigde jeugdhulp alsnog te verlenen. Een raadsonderzoek kan in deze fase een goede uitkomst bieden. De jeugdige zal hier uiteindelijk sneller en efficiënter mee geholpen kunnen worden.