Soms heeft een jeugdige zodanig ernstige (gedrags)problemen dat een opname in een instelling voor gesloten jeugdhulp de enige oplossing is. Wanneer een jeugdige ‘gesloten geplaatst’ wordt, betekent dit dat zijn vrijheid ernstig beperkt wordt. Het beperken van iemands vrijheid is alleen toegestaan wanneer hier een wettelijke grond voor bestaat, zo volgt uit internationale verdragen en onze eigen Grondwet. Voor gesloten jeugdhulp is deze grondslag te vinden in de Jeugdwet. Als voldaan wordt aan de voorwaarden uit artikel 6.1.2 Jeugdwet is het mogelijk dat een jeugdige gedwongen in een instelling voor gesloten jeugdhulp wordt geplaatst.

Voor jeugdigen van 18 jaar gelden striktere regels. Deze regels zijn onder de ‘oude’ Wet op de Jeugdzorg gevormd in de jurisprudentie en vervolgens per 1 januari 2015 opgenomen in artikel 6.1.2 lid 4 van de Jeugdwet (de opvolger van de Wet op de Jeugdzorg). Kort gezegd houden deze aanvullende voorwaarden in dat gesloten jeugdhulp voor een jeugdige van 18 jaar alleen ingezet kan worden als:

  1. de behandeling al is begonnen voordat de jeugdige 18 jaar was;
  2. voordat de jeugdige 18 jaar was een hulpverleningsplan is opgesteld;
  3. toegewerkt wordt naar een andere vorm van jeugdhulp dan gesloten jeugdhulp (en dit ook blijkt uit het hulpverleningsplan) en;
  4. de gesloten jeugdhulp niet langer duurt dan 6 maanden nadat de jeugdige 18 jaar is geworden.

Door rechters wordt daarbij doorgaans aanvullend vereist dat de jeugdige van 18 jaar zelf instemt met voortzetting van de gesloten jeugdhulp (zie hierover bijvoorbeeld Rechtbank Rotterdam op 24-1-2017, Gerechtshof Den Bosch op 17-12-2015 en rechtbank Rotterdam op 3-11-2016). Dit vanuit de gedachte dat het voortzetten van het verblijf, zonder dat de jeugdige van 18 jaar daarmee instemt, in beginsel een onaanvaardbare inbreuk is op de persoonlijke vrijheid van de jeugdige.

Een heldere lijn, die rekening houdt met het ingrijpende karakter van de maatregel. Van deze heldere lijn lijkt de Rechtbank Midden-Nederland in de beschikking van 10 januari 2018 nu echter af te wijken.

De casus 

In het onderhavige geval verzocht de gecertificeerde instelling (GI) om een nieuwe machtiging voor gesloten jeugdhulp, voor de duur van 6 maanden. Volgens de GI is een verlenging van de machtiging nodig omdat de jeugdige nog niet toe zou zijn aan doorstroming naar een instelling met meer vrijheden. De jeugdige wordt in de periode waarvoor de machtiging is aangevraagd 18 jaar en geeft aan het niet eens te zijn met het verzoek van de GI.

De kinderrechter komt tot de conclusie dat in deze zaak aan de voorwaarden uit artikel 6.1.2 Jeugdwet is voldaan. Wanneer enkel naar dit artikel uit de Jeugdwet gekeken wordt zou je kunnen zeggen dat er niks op het oordeel van de kinderrechter aan te merken is. Desondanks is het oordeel van de kinderrechter hier toch opvallend te noemen. De kinderrechter gaat namelijk volledig voorbij aan het feit dat de jeugdige niet instemt met het verzoek van de GI.

“De kinderrechter gaat volledig voorbij aan het feit dat de jeugdige niet instemt met het verzoek van de GI”

Instemming van de Jeugdige? 

Had de kinderrechter rekening moeten houden met het ontbreken van instemming van de jeugdige? Uit de eerder aangehaalde jurisprudentie volgt een bevestigend antwoord. Hieruit valt namelijk op te maken dat het ontbreken van instemming zorgt voor een onaanvaardbare inbreuk op de persoonlijke vrijheid van de jeugdige, zoals is vastgelegd in artikel 5 EVRM. Alleen onder ‘zeer bijzondere en zwaarwegende omstandigheden’ mag een al ingezette behandeling zonder instemming van de jeugdige afgerond worden.

Nu de kinderrechter in deze zaak het ontbreken van de toestemming niet lijkt mee te wegen in zijn besluit, wordt afgeweken van de in de jurisprudentie gehanteerde lijn. Hoewel niet altijd doorslaggevend, is het standpunt van de jeugdige naar mijn mening altijd één van de belangen die moet worden meegewogen. Wanneer een jeugdige meerderjarig wordt in de periode waarvoor de machtiging wordt aangevraagd, dan zou dit standpunt extra zwaar moeten meewegen. De toekomst zal uitwijzen of de kinderrechters daar ook nog steeds zo over denken.