De Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs) is een kaderwet. Hij geeft gemeenten weliswaar de verantwoordelijkheid voor het aanbieden van schuldhulpverlening, maar laat diezelfde gemeenten heel erg vrij in de wijze waarop zij die taak invult. In plaats van gebruik te maken van die ruimte en maatwerk te bieden aan schuldenaars zie ik dat gemeenten zichzelf ernstig beperken in de wijze waarop zij schuldregelingen inrichten. De schuldenaar wordt daarbij – helaas – vergeten. Hierbij een pleidooi om het anders te doen. Of in ieder geval eens na te denken over de mogelijkheid het anders te kunnen doen.

In plaats van te kijken naar de persoon van de schuldenaar, zijn schulden, schuldeisers en het inkomen, maken de meeste gemeenten bij de inrichting van de schuldregeling gebruik van 1 standaard model: de schuldregelingsovereenkomst van 3 jaar aflossen tegen een maximale afloscapaciteit. Voor maatwerk is niet of nauwelijks ruimte. Waarom niet? Allereerst omdat de meeste gemeenten zichzelf hebben opgelegd uitvoering te geven aan de NVVK Module Schuldregeling. Daarnaast spiegelen veel gemeente zich (onbewust) aan de Wsnp-systematiek en leggen die ook vast in hun beleid. Zonde.

NVVK Module Schuldregeling

“De module Schuldregeling beschrijft het proces van en de werkzaamheden bij het tot stand brengen en uitvoeren van een regeling waarbij de schuldenaar zich gedurende een periode van 3 jaar maximaal inspant om een zo groot mogelijk deel van zijn schuldenlast af te betalen. En waarbij elke schuldeiser zich bereid verklaart finale kwijting van het restant van de schuld te verlenen wanneer aan deze maximale inspanningsverplichting is voldaan”, aldus de inleiding van de NVVK Module Schuldregeling.

De Module Schuldregeling – die veel gemeenten moeten uitvoeren op grond van hun NVVK-lidmaatschap – gaat dus uit van 3 jaar. In de toelichting op het schuldregelingsproces is te lezen dat het gaat om een periode van maximaal 36 maanden. Korter kan dus wel, langer niet. Volgens mij zijn gemeenten zich onvoldoende bewust van het feit dat korter dan 36 maanden een mogelijkheid is. In ieder geval zie ik het weinig (of eigenlijk: niet) toegepast. Schuldeisers zijn inmiddels zo aan die 36 maanden gewend dat het doen van een voorstel van korter dan 36 maanden inmiddels waarschijnlijk zo van tafel gewuifd wordt. Maar goed, de mogelijkheid is er en deze kan in bepaalde (uitzonderings)situaties misschien een oplossing bieden.

Een langere regeling zou uitkomst kunnen bieden bij geen of een zeer geringe afloscapaciteit, maar een langere regeling is in ieder geval geen mogelijkheid voor NVVK-leden. Sterker nog: er wordt nu gekozen om – via de systematiek van de aflostabel – iemand gedurende 3 jaar nog zelfs ónder de beslagvrije voet te laten leven, in plaats van te kiezen voor een langere periode van aflossen waarin hij iets meer financiële ruimte krijgt. Ik begrijp niet goed waarom. Is de kans op nieuwe schulden of een andere reden van uitval niet groter bij zo’n geringe bestedingsruimte?
Waarom zou bij een schuldenaar die vanwege een betaalde baan wel een redelijke afloscapaciteit heeft, maar daarvoor ook een auto nodig heeft, niet toch voor een langere reserveerperiode met iets meer financiële ruimte gekozen kunnen worden – mits uiteraard goed onderbouwd richting schuldeisers? Als je daarmee kunt voorkomen dat je bij de eerste de beste tegenslag m.b.t. de kosten van de auto iemands schuldregeling zou moeten beëindigen is dat toch alleen maar aan te moedigen?

Is de kans op nieuwe schulden of een andere reden van uitval niet groter bij een geringe bestedingsruimte?  

De Wsnp

Het wettelijke systeem van de Wsnp wordt vaak gespiegeld in de minnelijke regeling. Alleen de uitvoerder is anders: de schuldhulpverlener via de gemeente of de Wsnp-bewindvoerder via de rechtbank. Eigenlijk is dat jammer en ook onlogisch. Het minnelijk systeem is nu net bedoeld om te voorkomen dat mensen in het strenge Wsnp-regime terecht hoeven te komen. Waarom dan in de minnelijke uitvoering precies hetzelfde doen? Waarom niet meer kijken naar de mens achter de schuldenaar, naar zijn mogelijkheden, naar dat wat hij kan (af)dragen zonder een te groot risico op nieuwe schulden te lopen? Dat vergt meer motivering richting schuldeisers, maar is dat niet wat de Wsg mogelijk en ook van toegevoegde waarde maakt? Waarom niet aan schuldeisers een aanbod doen dat helemaal recht doet aan de situatie van de schuldenaar en daarmee ook aan de schuldeisers in plaats van hem in het Wsnp-harnas te persen?

Conclusie

Kortom: Ik wil gemeenten oproepen om nog eens goed na te denken over de ruimte die zij schuldhulpverleners kunnen en willen bieden bij het inrichten van de schuldregeling. Dat is in het belang van de schuldenaar en daarmee ook in dat van zijn schuldeisers. Ook zij zijn immers gebaat bij regelingen met meer kans van slagen. Het maakt het werk van een schuldhulpverlener ook leuker, er kan beter aangesloten worden op de situatie van de klant en er kan zo nodig maatwerk worden geboden. De collega’s Wmo en Jeugd weten er alles van.