Wie fraudeert met zijn WWB-, IOAW- of IOAZ-uitkering, moet het onterecht ontvangen geld natuurlijk terugbetalen. Daar bovenop komt de per 1 januari verplichte bestuurlijke boete. Een gemeente mag niet zomaar meer genoegen nemen met een deel van het geld. Komt de fraudeur hierdoor in de schulden en vraagt hij bij de gemeente schuldhulpverlening aan, dan mag de gemeente op grond van de WWB, IOAW en IOAZ bovendien geen medewerking meer verlenen aan een minnelijke schuldregeling. Het opstarten van een minnelijke regeling - en vaak dus ook het toelaten van de schuldenaar tot de gemeentelijke schuldhulpverlening - is dan dus niet zinvol. Hoe zit dat bij andere fraudeschulden?

In de Wgs is slechts bepaald dat het college bij fraude in bepaalde gevallen de toegang tot schuldhulpverlening kán weigeren. De persoon die fraude heeft gepleegd moet dan in verband met die fraude onherroepelijk strafrechtelijk zijn veroordeeld, of hem moet een onherroepelijke bestuurlijke sanctie zijn opgelegd. De weigeringsmogelijkheid geldt ook alleen voor fraude bij bestuursorganen, zoals de gemeente en de Belastingdienst. Fraude bij bijvoorbeeld de verzekeringsmaatschappij is op grond van de Wgs dus geen reden om de schuldhulpverlening te weigeren.

Aangezien de Wgs het college niet expliciet verbiedt de schuldhulpverlening te weigeren aan fraudeurs, kan het college zelf regels stellen over het al dan niet toelaten van schuldenaren met fraudeschulden. Dat is zelfs bijzonder aan te bevelen: de fraudedefinitie in de Wgs is zo ruim geformuleerd, dat – als de gemeente zelf niets vastlegt –  iedere schuldhulpverlener zelf moet gaan bedenken of de cliënt die voor zijn neus staat wel of niet moet worden toegelaten tot de schuldhulpverlening. Wat als de fraude bijvoorbeeld al vijftien jaar geleden heeft plaatsgevonden? In de Wgs wordt niet gekeken naar de periode. In de WSNP, het vervolgtraject van schuldhulpverlening, wordt iemand ook niet toegelaten als hij niet ter goede trouw is, maar daar wordt maar vijf jaar teruggekeken.

Als gemeente zult u zich allereerst de vraag moeten stellen of u als uitgangspunt hanteert dat frauduleuze schuldenaren geen toegang krijgen tot gemeentelijke schuldhulpverlening. Als u hen weigert  te helpen, zullen ze in de meeste gevallen ook geen toegang krijgen tot de WSNP, omdat er geen sprake is van goede trouw in de vijf jaar voorafgaand aan het verzoek van de WSNP. Omstandigheden die een rol kunnen spelen in de afweging van een college om in geval van fraude al dan niet schuldhulpverlening te verlenen, kunnen zijn of de schuld die samenhangt met de fraude onderdeel is van de bestaande schuldenproblematiek of dat die schuld inmiddels al is afgelost, of er sprake is van een kwetsbare doelgroep (bijvoorbeeld een gezin met inwonende minderjarige kinderen), hoe lang geleden de gebeurtenis heeft plaatsgevonden en of het gaat om een kruimelbedrag.

Bent u bezig met het opstellen van uw beleid, dan is het belangrijk dat daarin ook wordt vastgelegd dat er in individuele gevallen kan worden afgeweken van de geformuleerde regels. Bijvoorbeeld als er duidelijk sprake is van een keer ten goede, of een schrijnende (gezins)situatie. Als een termijn wordt bepaald kan bijvoorbeeld worden aangesloten bij de WSNP-termijn van vijf jaar.

Geef uw medewerkers schuldhulpverlening helder geformuleerd beleid. Zo kan het besluit om de schuldhulpverlening wel of niet toe te kennen gemakkelijk worden voorzien van een motivering.