Tijdens cursussen merk ik dat vaak te snel een onjuiste conclusie wordt getrokken over fraude en het recht op schuldhulpverlening. Fraudewet-schulden en schuldhulpverlening worden gezien als water en vuur: oftewel als twee zaken die niet samen kunnen gaan. De aanvraag schuldhulpverlening van de schuldenaar met Fraudewet-schulden wordt daarom per definitie geweigerd. Ten onrechte naar mijn mening. Waarom?

Laat ik beginnen met het belangrijkste misverstand uit de weg te ruimen. Dat er sprake is van een fraudeschuld in de Fraudewet betekent niet dat daarmee is voldaan aan de weigeringsgrond fraude uit de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs). Het gaat om twee verschillende fraudebegrippen uit twee totaal verschillende wetten, met ieder een ander beoordelingskader.

Verschillen Fraudewet en Wgs

In het algemeen is veel eerder voldaan aan de eisen van de Fraudewet. Om de schuldenaar te kunnen weigeren op grond van de Wgs moet aan zwaardere eisen worden voldaan. Onderstaand schema geeft de verschillen aan:

Fraudewet Wgs (artikel 3 lid 3)
De gedraging moet hebben plaatsgevonden na 1-1-2013 Wanneer de fraude heeft plaatsgevonden, is niet relevant
De inlichtingenplicht is geschonden. Opzet is niet vereist! (Opzet of geen opzet kan wel relevant zijn voor de hoogte van de boete)*. Er moet sprake zijn van fraude. Opzet is vereist! Zie ook hierna bij “Opzet moet worden aangetoond”.
Of de gedraging heeft geleid tot een benadeling van het bestuursorgaan is niet relevant. (Dit kan wel gevolgen hebben voor de hoogte van de boete) Er moet sprake zijn van een financiële benadeling.
Ten aanzien van de gedraging is:

  1. een bestuurlijke boete opgelegd; of
  2. aangifte gedaan op grond van het Wetboek van Strafrecht
De schuldenaar moet in verband met de fraude:

  1. een onherroepelijke bestuurlijke sanctie, die beoogt leed toe te voegen, opgelegd hebben gekregen; of
  2. onherroepelijk strafrechtelijk zijn veroordeeld

In het gemeentelijk beleid wordt bijna altijd aangesloten bij de exacte bewoordingen van artikel 3 lid 3 Wgs. Wil je als gemeente schuldhulpverlening vanwege een fraudeschuld weigeren dan zul je, zoals uit het schema blijkt, opzet aan moeten tonen.

Opzet moet worden aangetoond

Waar bij ‘vergeten’ melden van bepaalde inlichtingen een fraudeschuld kan ontstaan, moet je als gemeente bij de weigering van de aanvraag schuldhulpverlening echt aantonen/ onderbouwen dat er bij die vergeten melding sprake was van opzet. Oftewel: de schuldenaar moet echt opzettelijk hebben gehandeld of iets hebben nagelaten waarbij misleiding werd gebruikt om een wederrechtelijk voordeel te behalen ten koste van het bestuursorgaan. Ook moet vaststaan dat er sprake is van een financiële benadeling.

Noodzakelijke belangenafweging

Daarnaast is belangrijk om te weten dat zelfs als sprake is van opzet én een financiële benadeling, op grond van de Wgs niet ‘blind’ geweigerd kan worden. Het gaat om een bevoegdheid (kan-bepaling) en niet om een verplichting. Er moet dus een individuele belangenafweging plaatsvinden. De gemeente moet bekijken of het weigeringsbesluit voor de schuldenaar gevolgen zal hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de te dienen doelen van de gemeente (artikel 4:84 Awb; in het gemeentelijk beleid bijna altijd als ‘hardheidsclausule’ geformuleerd).

Geen water en vuur

Als er sprake is van fraudeschulden op grond van Fraudewet kan dus niet zomaar de conclusie worden getrokken dat de aanvraag schuldhulpverlening kan worden geweigerd. De gemeente moet dit verder onderzoeken. Denk aan de situatie dat een bijstandsgerechtigde vergeten heeft te melden dat hij vrijwilligerswerk is gaan verrichten. Die gedraging kan een Fraudewet-schuld opleveren, maar aan de weigeringsvereisten van de Wgs is niet voldaan: Er is geen opzet in het spel en er is geen financiële benadeling van het bestuursorgaan.

Vaak bestaat wel de wens de schuldenaar met een Fraudewet-schuld buiten de deur te houden, omdat gedacht wordt dat er toch geen regeling te treffen is in dat geval. Dat is in feite de reden waarom de gemeente zo ‘gefocust’ is op het buiten de deur houden van schuldenaren met een fraudeschuld, zelfs als het een schuldenaar betreft die niet opzettelijk ‘fraudeerde’. Wat ik hier alvast wil meegeven is dat schuldhulpverlening (en zelfs een schuldregeling!) niet alleen mogelijk, maar ook zeer zinvol is bij schuldenaren met een Fraudewet-schuld. In mijn volgende opiniestuk ga ik hier verder op in.

*Zie over de hoogte van de boetes op grond van de Fraudewet ook het opiniestuk van mijn collega Pauke Bogaarts: Opzet en grove schuld voortaan relevant bij hoogte boete.