Het vaststellen van de beslagvrije voet kan erg bewerkelijk zijn. Schuldeisers willen het maximale resultaat. Daar tegenover staat dat de schuldenaar genoeg geld nodig heeft om van te kunnen leven zonder nieuwe schulden te maken. Schuldenaren die wel of geen informatie verstrekken, wisselende inkomsten, hoge vaste lasten, wel of geen toeslagen, de gezinssituatie, zijn allemaal factoren die een rol kunnen spelen in het huidig systeem voor vaststelling beslagvrije voet. Met het onlangs uitgebrachte voorstel van wet voor vereenvoudiging van de beslagvrije voet wil de wetgever het vaststellen beslagvrije voet gemakkelijker maken, daarnaast is gepoogd de noodzaak voor medewerking van de schuldenaren te beperken. Maar leidt het voorstel daarmee tot een vereenvoudiging? Ik betwijfel dat. Het kan eenvoudiger.

Wiskundige wetgeving

Met inachtneming van eerste lid bedraagt de beslagvrije voet: a. voor een alleenstaande zonder kinderen: (95% * A) + (((C -/- (S/12)) * T) + ((U*C²+ V * C) -/- Y));”, dit is één van de bepalingen in artikel 475da van het wetsvoorstel om te komen tot het vaststellen van een beslagvrije voet. Het uitgangspunt daarbij is, zoals gezegd, een vereenvoudiging. Formules als deze zijn voor een niet-wiskundige echter verre van een eenvoudige klus. De ruimte voor fouten of mis-interpretatie neemt bovendien toe naarmate een formule gedetailleerder is, zoals deze.

De reden dat deze formule zo ingewikkeld is, begrijp ik. De wetgever heeft bij de bepaling van de beslagvrije voet ook rekening willen houden met inkomensondersteunende maatregelen in verhouding tot de kosten van bestaan (o.a. huurkosten, zorgpremie, zorg voor kinderen en de omvang van te ontvangen toeslagen). Simpel gezegd: Wanneer het inkomen van een schuldenaar toeneemt zal de aanspraak op toeslagen afnemen. Zou in dat geval dezelfde beslagvrije voet gehanteerd worden, dan zou dit een onevenredige benadeling opleveren van de meer verdienende schuldenaar.

Rekentool

Omdat het werken met bovenstaande formule niet eenvoudig is, heeft de wetgever een aparte rekentool bedacht welke voor eenieder hanteerbaar zou moeten zijn bij de berekening van de beslagvrije voet. Deze rekentool wordt voorzien door de rijksoverheid en is beschikbaar is voor deurwaarders en schuldenaren.

Het gebruik van de rekentool is een begin van vereenvoudiging

Vereenvoudig de basis

Het gebruik van de rekentool is een begin van vereenvoudiging. Ik ben echter van mening dat werkelijke vereenvoudiging begint bij de basis. De basis daarvoor zou moeten liggen in  het wetsvoorstel zelf.

Recentelijke hebben wij middels de internetconsultatie op het wetsvoorstel gereageerd. Hierin hebben wij een alternatief model, en in onze ogen veel eenvoudiger model, voorgesteld*:

Percentage beslagvrije voet
  Bruto inkomen 0% – 100% bijstandsnorm Bruto inkomen  100% – 110% bijstandsnorm Bruto inkomen 110% – 120% bijstandsnorm Bruto inkomen  120% – 130% bijstandsnorm Bruto inkomen 130% – 160% bijstandsnorm
alleenstaande 95% 90% 92% 94% 95%
alleenstaande ouder 95% 90% 93% 95% 95%
echtgenoten 95% 90% 92% 94% 95%
echtgenoten met kinderen 95% 90% 93% 95% 95%


Toelichting bij dit model

Bovenstaand alternatief komt erop neer dat in aansluiting bij de leefsituatie een vast percentage wordt gehanteerd dat afhankelijk is van het bruto inkomen van de schuldenaar. Een dergelijk eenvoudig model voorkomt ingewikkelde rekenformules en is slechts enkelvoudig uit te leggen. De vaste percentages zijn afgestemd op een variatie in inkomensondersteunende maatregelen en kosten afhankelijk van de leefsituatie. Er wordt rekening gehouden met een minimale ondergrens van beslag zodat een schuldeiser altijd een deel aflossing kan ontvangen en met een maximale bovengrens zodat bij een inkomen boven 160% van de bijstandsnorm geen variatie meer optreedt. In de Memorie van Toelichting op de wet zou dan kunnen worden uitgelegd wat de achtergrond is van het ontstaan van de percentages in de artikelen. Wiskundige verhandelingen in wet zelf zouden kunnen worden voorkomen.

Uitzonderingen niet allemaal vastleggen

Begrijpelijk als u nu zegt, wat te doen bij de schuldenaar met bijvoorbeeld extreem hoge lasten of een situatie van hoge kosten die zorgen voor een onevenredige benadeling ten opzichte van dit model. Daarvoor is de rechter naar mijn mening de aangewezen persoon, hij kan op grond van de hardheidsclausule in het voorstel bepalen of afwijken redelijkerwijs noodzakelijk is. Het is een goed gebruik om de rechter de redelijkheid van toepassing van wet te laten toetsen, in dit voorstel zou dat niet anders hoeven zijn. Het is een soort sluitstuk in bevoegdheden en is een graadmeter voor welke mate van initiatief bij een rechter ligt of bij de uitvoeringspraktijk. Dit initiatief mag in deze groter zijn dan voorgesteld, ten slotte is ‘het zich mengen in civiele verhoudingen’ een taak die bij uitstek geschikt is voor de rechter. In Duitsland werkt het zo ook. Het is spijtig dat de wetgever, die toch echt specifiek het Duitse model als voorbeeld had, van het daar veel eenvoudigere systeem is afgeweken. Maar het is niet te laat om nog eens te kijken hoe het eenvoudiger kan.

* De genoemde percentages zijn indicatief. De in dit voorbeeld genoemde bijstandsnorm verwijst naar de normen genoemd onder artikel 21 Participatiewet. In dit rekenvoorbeeld heeft een schuldenaar met inkomsten lager dan de bijstandsnorm door bijvoorbeeld toepassing van de kostendelersnorm, altijd 5% afdracht aan schuldeisers, zoals voorzien in het voorstel onder artikel 475da lid 4. In het voorstel onder 475da lid 1 zijn maximumbedragen genoemd voor de beslagvrije voet, deze bedragen komen overeen met 150% van de toepasselijke netto bijstandsnorm aan bruto inkomsten. Aansluitend bij dit maximum is de categorie van 130% tot 160% in dit rekenvoorbeeld weergegeven.