Dat de ‘operatie wijziging WWB’ verstrekkende gevolgen heeft, wist u als gemeente al. Toch komen sommige onderdelen ook voor u misschien als een onaangename verrassing. Zo moet bijvoorbeeld het Wetsvoorstel Huisbezoeken in de loop van 2012 in werking treden.

Dit wetsvoorstel is een gevolg van uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) vanaf 2007. Daarin heeft de CRvB de mogelijkheid voor het afleggen van huisbezoeken met gevolgen voor het recht op uitkering beperkt. De CRvB baseert zich daarbij op artikel 8 EVRM (Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens) en met name op het daarin vermelde ‘huisrecht’. De CRvB stelt dat er een gegronde reden moet zijn voor het huisbezoek, ofwel een ‘redelijke grond’.

U mag als gemeente dus niet zomaar een huisbezoek afleggen, zonder dat u duidelijke aanwijzingen – concrete feiten – heeft dat de uitkeringsgerechtigde fraudeert. Doet u dat wel, dan kan de belanghebbende zeggen dat hij of zij geen toestemming voor het huisbezoek verleent. U komt er dus niet in. De medewerker van de Sociale Dienst is zelfs verplicht te zeggen dat de uitkeringsgerechtigde het huisbezoek niet hoeft toe te staan en dat daar als hij weigert, niet direct nadelige gevolgen voor de uitkering aan zijn verbonden.
Als uw medewerker dat vergeet te vertellen en het huisbezoek vindt toch plaats, dan mogen de resultaten daarvan niet worden gebruikt. Heeft u wel duidelijke aanwijzingen dat er wordt gefraudeerd en de belanghebbende laat u niet binnen, dan kunt u het recht op bijstand niet vaststellen en kunt u de uitkering intrekken.

Het zint de regering helemaal niet dat aan die huisbezoeken paal en perk wordt gesteld. Huisbezoeken worden noodzakelijk geacht: registratie zoals in de gemeentelijke basisadministratie is onvoldoende om vast te stellen of iemand alleenstaand is of toch een gezamenlijke huishouding voert. Met artikel 53a van de WWB denkt de regering ook huisbezoeken mogelijk te maken als er géén redelijke grond is. Het heikele punt is echter, dat artikel 8 van het EVRM rechtstreekse werking heeft. Dat betekent, dat wanneer een belanghebbende uw beslissing voor de rechter laat komen, artikel 8 gewoon rechtstreeks wordt toegepast. En wanneer de nationale wet, in dit geval artikel 53a WWB, in strijd wordt geacht met het internationale recht, dan gaat het internationale recht voor.

De regering vindt echter dat als burgers weten dat ze gecontroleerd worden – er kan immers iemand van de gemeente bij je langskomen – ze voorzichtiger worden en minder gauw gaan frauderen. Er zou een preventieve werking vanuit gaan. Het is de vraag of dat ook zo uit gaat pakken. Er is echter nog een ander, meer praktisch punt. Stel: uw gemeente gaat op huisbezoek, zonder gegronde reden. U vraagt toestemming voor het binnentreden van de woning, maar wordt geweigerd. Wellicht wil belanghebbende u liever niet binnenlaten omdat er een situatie wordt aangetroffen die hij niet wil laten zien. Vervolgens meldt hij zich diezelfde dag nog bij de gemeente om alsnog toestemming te verlenen. Intussen heeft hij de situatie thuis in orde gemaakt, zodat die geen vragen meer oproept. U zult dan toch weer op huisbezoek moeten en dat levert veel extra werk op.

Wilt u huisbezoeken als hulpmiddel bij fraudebestrijding inzetten, dan zult u beslagen ten ijs moeten komen. U zult uw ‘redelijke grond’ dus aannemelijk moeten maken. Een redelijke grond is: een uit concrete feiten en omstandigheden voortvloeiend vermoeden van fraude. Dan gaat het met name om de leefvorm. Iemand heeft bijvoorbeeld een uitkering als alleenstaande ouder, maar blijkt een gezamenlijke huishouding te voeren. Dat kan blijken uit buurtonderzoek – medewerkers die gaan posten – of er komen signalen of anonieme tips binnen. Doet u dat niet, dan haalt u zich veel extra werk op de hals, zonder dat terug te zien in de resultaten.