Een paar maanden na de inwerkingtreding zien we nu langzaam de eerste rechterlijke uitspraken over de Jeugdwet verschijnen. Voor gemeenten zijn vooral 2 uitspraken van de Rechtbank Gelderland interessant. Deze uitspraken, die overigens inhoudelijk hetzelfde zijn, gaan over het verlenen van mandaat in het kader van gesloten jeugdhulp. Het college had in deze uitspraken een aantal bevoegdheden via mandaat overgedragen aan de gecertificeerde instelling. En dat had niet gemogen, zo concludeert de rechtbank. Welke conclusies kunnen gemeenten nu aan deze uitspraak verbinden?


De casus

Laten we eerst even kijken naar de casus die voorlag in deze uitspraken.  Het gaat om een jeugdige voor wie men gesloten jeugdhulp wil inzetten. De ouders zijn het hiermee eens en er is geen sprake van een kinderbeschermingsmaatregel.  Alles speelt zich dus af in het vrijwillig kader. Voor het inzetten van gesloten jeugdhulp is altijd een machtiging van de kinderrechter nodig. De Jeugdwet regelt dat het college zo’n machtiging moet vragen als sprake is van een vrijwillig kader. Bovendien is ook een beschikking van het college nodig, waarin staat dat een voorziening gesloten jeugdhulp nodig is. In deze uitspraak had het college zowel de bevoegdheid tot het vragen van een machtiging als de bevoegdheid tot het afgeven van de vereiste beschikking, overgedragen aan de gecertificeerde instelling (hierna: GI) via mandaat. De rechtbank oordeelt dat dat niet mag. Het overdragen van deze bevoegdheden aan de GI is volgens de rechtbank in strijd met de ‘aard van de bevoegdheid’ zoals die in de Jeugdwet is vastgelegd.

Een logische uitspraak

Een logische uitspraak van de Rechtbank Gelderland? Ik denk van wel. Alvorens daar nader op in te gaan, wil ik nog wel kort een technisch aspect aanstippen dat me opviel in deze zaak. Het college had de bevoegdheid tot het indienen van een machtingingsverzoek overgedragen aan de GI via mandaat. In de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is echter geregeld dat alleen het nemen van besluiten kan worden gemandateerd. Het college had hier dus niet voor de mandaatconstructie moeten kiezen, maar voor de volmacht. De Rechtbank Gelderland zegt daar niets over, maar de Rechtbank Rotterdam in een recente uitspraak wel. Het resultaat blijft overigens hetzelfde: ook bij volmachtverlening kan de conclusie zijn dat de ‘aard van de bevoegdheid’ zich daartegen verzet. En dat is waar het hier uiteindelijk om draait natuurlijk.

Hoe zit dat dan met die ‘aard van de bevoegdheid’? De Jeugdwet heeft een bepaalde bevoegdheidsverdeling vastgelegd tussen o.a. het college en de gecertificeerde instelling. In het vrijwillige kader is het college in principe aan zet. Dat geldt voor de bevoegdheden in het kader van gesloten jeugdhulp waar het hier over gaat, maar ook over de jeugdhulpverlening in het algemeen. Is echter sprake van een kinderbeschermingsmaatregel, dan treedt een verschuiving op. De GI (in de praktijk de (gezins)voogd, werkzaam bij de GI) beslist dan over de in te zetten jeugdhulp. Specifiek voor de gesloten jeugdhulp is deze bevoegdheidsverdeling uitdrukkelijk in de wet vastgelegd. De wet regelt wie wanneer een machtigingsverzoek in kan dienen en van wie daar een onderliggend besluit voor nodig is. In het vrijwillig kader is dat een besluit van het college en dient het college ook het machtigingsverzoek in bij de kinderrechter. Is sprake van een kinderbeschermingsmaatregel (gedwongen kader), dan is een besluit van de GI nodig en moet de GI ook het machtigingsverzoek indienen. Nu de wet deze bevoegdheidsverdeling zo uitdrukkelijk heeft vastgelegd, past het niet deze middels een mandaat of volmacht-constructie min of meer te omzeilen. Dat is in feite wat de rechtbank hier zegt en die conclusie kan ik ook goed volgen.

De mogelijkheden van mandaatverlening

Wat leren deze uitspraken ons nu over de mogelijkheid tot het verlenen van mandaat onder de Jeugdwet? In beginsel is het mandateren van besluitvorming over jeugdhulp gewoon mogelijk. Sowieso aan ambtenaren die onder verantwoordelijkheid van het ‘eigen college’ werkzaam zijn. Interessanter is de vraag in hoeverre mandaat mogelijk is aan andere bestuursorganen of zelfs derden buiten de overheidssfeer. De GI is een bestuursorgaan als het gaat om besluiten die zij op grond van de Jeugdwet neemt. We hebben echter gezien dat mandaatverlening aan de GI (voor besluiten jeugdhulp) problematisch is,  gelet op de bevoegdheidsverdeling zoals die in de Jeugdwet is vastgelegd. Zou een jeugdhulpaanbieder een besluit af kunnen geven over de inzet van jeugdhulp? In een recente factsheet van het Ministerie en de VNG wordt dit voorgesteld als mogelijke variant wanneer de toegang tot stand komt via de (huis)arts. Als we de uitspraak van de Rechtbank Gelderland breder trekken, zou mijn conclusie zijn dat dat niet kan. Het leidt in mijn ogen ook tot belangenverstrengeling als de jeugdhulpaanbieder kan beslissen over de in te zetten hulp die het vervolgens zelf gaat leveren. Ook al blijft het dan formeel een besluit van het college. Hier zou dan overigens een opmerkelijk verschil liggen met de Wmo, waarin die mogelijkheid uitdrukkelijk in de wet is vastgelegd (artikel 2.6.3 Wmo, bij amendement), maar dat terzijde.  Mandaatverlening aan derden buiten de overheidssfeer lijkt mij niet tot de mogelijkheden behoren. Het besluiten over jeugdhulp is zozeer verweven met de specifieke overheidsverantwoordelijkheid op grond van de Jeugdwet, dat mandaat aan derden buiten het publieke domein in mijn ogen niet wenselijk is. Wie weet mag de CRvB zich ook nog eens over deze vraagstukken buigen. Ik zie de jurisprudentie in ieder geval met belangstelling tegemoet.