Is automatisch sprake van voldoende ‘eigen kracht’ als ouders al jaren de benodigde jeugdhulp leveren en daar dus kennelijk in kunnen en willen voorzien? Deze vraag kwam onlangs nog aan de orde in een uitspraak van de Rechtbank Gelderland. Sinds de inwerkingtreding van de Jeugdwet zijn er verschillende gemeenten die deze redenering hanteren. In de Jeugdwet staat namelijk dat de gemeente geen jeugdhulp hoeft te bieden voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen (eigen kracht) van de ouder(s) of jeugdige toereikend zijn. De ouders kunnen en willen zelf de benodigde jeugdhulp bieden, dus de eigen mogelijkheden zijn toereikend. Klinkt best logisch, toch?

Hoe logisch het ook moge klinken, uit verschillende uitspraken van rechters blijkt inmiddels dat deze vlieger niet op gaat.  En ook dat is eigenlijk wel logisch. Deze redenering leidt er namelijk toe dat ouders of andere personen uit het sociale netwerk, (bijna) nooit jeugdhulp kunnen verlenen op basis van een pgb. Er zou dan altijd gesteld kunnen worden dat de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen toereikend zijn. Terwijl de wetgever de inzet van (o.a.) familieleden met een pgb nu juist mogelijk heeft willen maken.

In de hiervoor al aangehaalde uitspraak van de Rechtbank Gelderland, voegt de rechter daar nog iets aan toe. Als duidelijk is dat het sociale netwerk inderdaad de benodigde jeugdhulp kan bieden, moet de gemeente nog wel bekijken of de betreffende personen hiertoe bereid en in staat zijn.  Als het netwerk de jeugdhulp enkel kan en wil bieden als hiertoe financiële middelen beschikbaar worden gesteld, moet het college een pgb verstrekken.

Wanneer is er dan wel sprake van eigen kracht?

Betekent dat dan dat er in de praktijk eigenlijk nooit sprake is van voldoende ‘eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen’, oftewel eigen kracht dus? Nee, zeker niet. Maar het is wel aan de gemeenten zelf om invulling te gaan geven aan deze begrippen. Dat betekent concreet dat gemeenten beleid zullen moeten vaststellen waaruit volgt wat ze nu precies verstaan onder eigen kracht. In de praktijk wordt dit regelmatig gedaan met behulp van de begrippen gebruikelijke en bovengebruikelijke hulp. Dat is een prima oplossing, mits duidelijk wordt uitgewerkt aan de hand van welke criteria de gemeente dan beoordeelt of iets al dan niet als gebruikelijke hulp wordt gezien. Ontbreken deze criteria en dus dit beleid, dan zal de rechter ieder besluit van tafel vegen waarin de gemeente iets afwijst op basis van eigen kracht. Schulinck heeft al voor verschillende gemeente beleidsregels gemaakt over de invulling van eigen kracht, dus benader ons gerust voor meer informatie en advies.

 

Onderzoek naar eigen kracht is de laatste stap in het jeugdhulponderzoek

Tot slot nog een opmerking over het onderzoeken van de eigen kracht van de jeugdige en/of zijn ouder(s). De vraag naar de eigen mogelijkheden van de jeugdige/ouder(s) komt nadrukkelijk pas aan het einde van het onderzoekstraject aan de orde. In de praktijk zien we nog regelmatig dat gemeenten deze vraag al aan het begin van het onderzoek stellen, zonder tevoren de problemen goed in kaart te hebben gebracht en te hebben beoordeeld welke hulp precies nodig is. Ook in de uitspraak van de Rechtbank Gelderland was dat het geval. Maar deze werkwijze is in strijd met de onderzoeksplicht die de gemeente heeft in het kader van de Jeugdwet. Eérst moeten de problemen in kaart worden gebracht en moet vastgesteld worden welke hulp (en hoeveel) precies nodig is. Pas als dat duidelijk is, komt de vraag aan de orde welke bijdrage de jeugdige zelf, zijn ouders of andere personen uit het sociale netwerk zouden kunnen leveren. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft dat uitdrukkelijk aangegeven in zijn eerste uitspraak over de Jeugdwet. Voor meer informatie over deze belangrijke uitspraak wil ik graag verwijzen naar het opiniestuk van mijn collega Roel Meertens: ‘Jeugdhulp volgens het boekje’.