Stel: een cliënt meldt zich bij de Wmo met het verzoek om diverse woningaanpassingen en een scootmobiel vanwege chronische pijnklachten. Uit het onderzoek naar de melding blijkt dat een multidisciplinaire behandeling een reële kans op verbetering van de klachten geeft, maar cliënt staat hier niet voor open. De gemeente wijst de aanvraag voor de Wmo-voorzieningen af. 


De afwijzingsgrond dat behandeling  “voorliggend” zou zijn op een Wmo-voorziening komt vaker voor in de gemeentelijke besluitvorming. De redenering is dan dat iemand alleen een maatwerkvoorziening kan krijgen als de behandelingsmogelijkheden al zijn benut en de mogelijkheid tot behandeling niet meer open staat. Wil dit zeggen dat gemeenten in algemene zin voorzieningen mogen afwijzen als behandeling mogelijk is? In deze bijdrage ga ik in op dit vraagstuk.

Wat regelt de wet?

Onder de Wmo 2007 kon een voorziening die verstrekt wordt vanuit een andere wet als ‘voorliggend’ worden aangemerkt. Op grond daarvan kon een voorziening worden afgewezen als de mogelijkheid van een succesvolle behandeling nog open stond. De Wmo 2015 daarentegen kent geen bepaling die regelt dat een andere wettelijke aanspraak voorrang heeft. Wel staat er in de Wmo 2015 dat het college een toe te kennen maatwerkvoorziening moet ‘afstemmen’ op voorzieningen uit andere wetten. Uit de memorie van toelichting volgt dat de afstemming ook kan inhouden dat het college de cliënt zo nodig verwijst naar andere wetten, zoals de Zorgverzekeringswet (Zvw).

Ook onder de Wmo 2015 mag dus rekening gehouden worden met de mogelijkheid om aanspraak te kunnen maken op een andere regeling, maar het betreffende artikel is anders geformuleerd dan het artikel dat gold onder de Wmo 2007. In de Wmo 2007 werd het woord ‘afstemmen’ niet gebruikt. Dit wekt het gevoel dat onder de Wmo 2015 meer gecompenseerd dient te worden, dan onder de Wmo 2007. Toch is dit naar mijn mening niet helemaal het geval. Met het woord ‘afstemmen’ is naar mijn idee niet bedoeld dat het college verplicht is een voorziening vanuit de Wmo te verstrekken als er een oplossing vanuit de Zvw mogelijk is. Het betekent naar mijn mening wel dat de gemeente moet onderzoeken of cliënt inderdaad gecompenseerd wordt met de behandeling uit de Zvw. Mocht het nodig zijn kan, als aanvulling hierop, vanuit de Wmo een voorziening verstrekt worden. Maar als de cliënt volledig wordt gecompenseerd met behandeling vanuit de Zvw, dan hoeft vanuit de Wmo niets gedaan te worden. De cliënt kan dan namelijk op eigen kracht zijn probleem oplossen, door zijn aanspraak op de Zvw tot gelding te brengen.

De wil van cliënt

Punt van discussie is dan wel nog of het college rekening moet houden met de vraag of cliënt zelf behandeling wil inzetten of niet. In een uitspraak van de rechtbank (13-3-2018, nr. 17/2691) werd aangegeven dat het wel of niet meewerken aan behandeling geen rol mag spelen bij het bepalen van de omvang van een Wmo-voorziening. Hieruit blijkt dus dat het college rekening moet houden met de wil van de cliënt en de omvang van een toe te kennen maatwerkvoorziening hierop afgestemd moet worden.

Het college kan bij het toekennen van een Wmo-voorziening rekening houden met de mogelijkheid tot het inzetten van een succesvolle behandeling. 

Onder de Wmo 2007 is daarentegen door de CRvB geoordeeld dat als er reële behandelmogelijkheden zijn, van cliënt verwacht mag worden dat hij gebruik maakt van de behandelmogelijkheden en zich inspant om de behandeling optimaal te laten verlopen. En mocht cliënt geen gebruik willen maken van de behandeling of zich niet willen inspannen om de behandeling goed te laten verlopen, een maatwerkvoorziening vanuit de Wmo geweigerd kan worden. Een dergelijke uitspraak is onder de Wmo 2015 nog niet gedaan. Ik ben echter van mening dat van cliënt, in het kader van de eigen kracht, gevraagd mag worden dat hij zich inzet om een zo goed mogelijk resultaat te behalen met behandeling. Het college kan dan rekening houden met de mogelijkheid tot het inzetten van een succesvolle behandeling. Bijvoorbeeld door een voorziening te verstrekken voor een beperkte duur, zodat op tijd bijgestuurd kan worden als blijkt dat minder ondersteuning nodig is vanwege een succesvolle behandeling.